Als ik na een vloeiende één-twee door de verdediging heen snijd en voor de keeper sta, word ik teruggefloten. Buitenspel. Toch schiet ik, uit frustratie ofzo.
Heel rustig: “Hé, nummer 16. Niet meer doen, hè. Niet nodig,” zegt de keep.
Net alsof mijn vader in het doel van de tegenstander staat.
“Sorry, je hebt gelijk, maar die bal kwam zo lekker.”
De wedstrijd vordert. De keeper moet vier maal de bal uit het net vissen, zijn eigen aanvallers weten slechts één keer het doel te vinden. Na een diepe pass breek ik door. Ik zie waar de bal gaat stuiteren, en zie dat ik met een verdediger rennend naast mij - hij hijgt luid - het doel niet red. In een snelle beweging helpt God mij een handje: met mijn vuist geef ik de bal het tikje dat hij nodig heeft om goed voor mijn voeten te landen en te kunnen schieten. De verdediger ziet de begaande zonde. Een sliding wordt voorbereid, maar ik weet tijdig te springen.
Dan sta ik voor de keeper, uiteraard heeft hij mij ook gezien, een vader ontgaat immers niets. De fluit heeft al geklonken, maar de keeper moet iets rechtzetten.
Een harde trap. Een corrigerende tik.
Na de wedstrijd is vader weer bedaard. Ik krijg een hand en hij zegt – zeer volwassen – nog even sorry, voor die harde trap.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten