maandag 24 november 2008

Sneeuw

Stanley Menzo zegt in de Metro van maandag dat de sneeuwwedstrijden van dit weekend eigenlijk niet gespeeld hadden moeten worden, omdat niemand zit te wachten op 'hotsknotsvoetbal'. Nog afgezien van het feit dat de juiste term natuurlijk 'hotsknotsbegoniavoetbal' is, kunnen wij in de achtste klasse weinig met zo'n opmerking. Bij ons worden bijna nooit wedstrijden afgelast.

Als we dit weekend het veld op komen lopen, jaagt de sneeuw horizontaal over het veld. Nog net is te zien dat op het hoofdveld het eerste ook aan zijn wedstrijd is begonnen. We zijn in ieder geval niet de enigen.

In de eerste helft wind mee, dat scheelt. De bal vliegt raar, stuitert vreemd en rolt slecht. We spelen op kunstgras, maar spelers op kunstgrasschoenen glijden weg; lange noppen zijn noodzaak. Het veld is wit, maar de bal niet oranje. De scheidsrechter legt het spel stil zodat we de lijnen zichtbaar kunnen maken. De kronkelig getrokken sporen in de sneeuw maken het er nauwelijks beter op.

In de rust jassen aan, mutsen op en thee naar binnen. 1-0 voor, maar zometeen gaan we tegen de wind in. Hard blijven werken jongens.

Op het hoofdveld is de wedstrijd gestaakt en terreinknecht Aad moppert; nu heeft hij voor niets in de rust de lijnen daar schoongemaakt. Wij vegen zelf opnieuw onze lijnen schoon en gaan door. Zoals gezegd worden onze wedstrijden niet afgelast. De tweede helft verloopt als een evenbeeld van de eerste: hotknotsbegoniavoetbal, en zij dringen aan maar wij scoren. Als de scheidsrechter fluit is iedereen klaar om naar binnen te gaan, naar de kantine om een broodje bal te eten.

Je hebt ongelijk Stanley, het was weer een prachtige dag.

Door Vincent

Bonus

We beleefden een zwaar eerste jaar. Nederlagen die uitliepen op 7-3 of 9-1 waren geen uitzondering. Toen wij onze eerste overwinning boekten moest dit dan ook gevierd. Een van ons, inmiddels gestopt doordat het zondagochtendvoetbal toch lastig te combineren was met zijn zaterdagavondbaantje in het café, kwam lachend de kleedkamer binnen. We werden getrakteerd op een krat bier. Dat had hij immers de hele nacht al uitgedeeld in zijn kroeg.

Een krat bier dus als beloning.

Andere vormen van beloningen zijn bij ons niet aan de orde, over een bonus in de vorm van geld hoeven we het dus helemaal niet te hebben. Maar ach, wat is het waard? Geld verliest op vele manieren zijn waarde in het voetbal. 'De boete' maakt dat pijnlijk duidelijk. Danko Lazovic van PSV betaalde zijn straf opgelegd naar aanleiding van zijn gedrag in de wedstrijd tegen Ajax, alsof hij een bak koffie afrekende; het was een schijntje. De financiële bonus om spelers te motiveren een wedstrijd te winnen, zal dus ook wel aan kracht hebben ingeleverd. Gaan de spelers echt harder rennen om die paar euro's?

Om dit probleem op te lossen werd in Kopenhagen een creatieve opgelossing gezocht. De sponsor van de plaatselijke FC stelde de spelers een bijzonder cadeau ter beschikking na een overwinning: twee pornofilms (Twee? Waarom twee?).

Bij ons bleef het ook dit weekend slechts bij een krat bier.

dinsdag 18 november 2008

Mannen en mannen

Afgelopen week presenteerde Huub ter Haar zijn boek Gelijkspel - Portretten van homo topsporters. Een voetballer ontbreekt. Hij belde honderden clubs in binnen- en buitenland, maar nergens hadden ze gehoord van 'de homo'. Volgens ingewijden lopen er genoeg rond in de voetbalwereld, maar zijn ze bang uit de kast te komen. Bang voor reacties van medesporters en supporters. Niet echt vreemd. In het stadion worden de slechtse rijmpjes toegelaten om de ander uit te kunnen schelden voor homo:

'Het zijn de homo's, ja echt, de homo's van Utrecht' of 'Het zijn de homo's, yes yes, de homo's van Vites'. Geen idee wat er uit de mouw geschud wordt als De Graafschap op bezoek komt, of Ajax.

In 2004 verscheen in het bookazine Dif een groot artikel over homofobie in het voetbal. Aan het eind van het stuk zegt Hugo Borst dat hij er maar niet over uit kan dat hij wel weet welke voetballer naar de hoeren gaat, wie er coke snuift of een drankprobleem heeft, maar niet een echte homofiel kent. Verder vormt een 'Homopanel' (met onder andere oud-scheidsrechter Jacques d'Ancona) een toptien van voetballers waarvan ze vermoeden dat het homo's zijn: Marc Overmars, Robin van Persie, John de Wolf, Dani, Christian Chivu, Daniel de Ridder, Rick Hoogendorp, Dave van de Berg, Nigel de Jong, Oscar Moens. Tenslotte een top drie waarvan het panel hoopt dat het homo's zijn: Edgar Davids, Regilio Vrede en Bob Peters.

Maar nog steeds geen voetballer die uitkomt voor zijn homoseksualiteit. Gelukkig heeft ons voetbalteam niets te vrezen van supporters, de media of medespelers en kunnen eventuele homo's probleemloos uit de kast komen.

Hoewel.

Zag zojuist op de mail waar de afmeldingen voor training en wedstrijd voorbij komen, nog iets in de trant van 'ik kom niet trainen, want het is koud.' En om al het commentaar voor te zijn: 'Ja, ik ben homo.' Want een goede reden om niet te komen is er eigenlijk nooit. Studie, familie of vriendin: 'Ah joh, kom gewoon man, homo.'

Hoop dat de homo's er de humor nog van kunnen inzien en zich toch welkom voelen bij ons.

Burger

Oproer afgelopen week in voetballand: voor de tweede keer was spits Jhonny van Beukering de selectie van NEC uitgezet omdat hij te zwaar was. De aanvaller woog namelijk weer 90 kilo, terwijl 82,5 het streefgewicht is. Zelf zei Jhonny dat het kwam doordat hij uiteten was geweest en de ochtend erop stevig had ontbeten.

Nadat de verwijdering uit de selectie uitvoerig besproken is in alle media, is de rust weer helemaal wedergekeerd. Van Beukering heeft hard getraind in zijn krachthonk thuis (een loopband, een boksbal en een fiets) en is weer toegelaten tot het eerste elftal.

Gelukkig heeft de soap rondom de spits toch nog wat opgeleverd: de onbetaalbare woordspeling Jhonny van de Burgerking.

Heen en terug

De heenreis: zenuwen en eindeloze voorbeschouwing. Het is nog vroeg; sommigen halen tijdens de reis een stukje van de korte zaterdagnacht in. We spreken nog eens extra afschuw voor de tegenstander van vandaag uit en een reiziger naast ons kan zijn lachen niet inhouden. Zijn we er al bijna? Als we bij het stadion zijn wens ik mijn vrienden en medereizigers een prettige wedstrijd toe en loop richting zuidelijke ingang. Er zijn flinke rijen vandaag en mijn vader, sinds lang mijn vaste tribunegenoot, staat al te wachten.

In de rij voor de poorten gaat de voorbeschouwing verder en maken de vroegte en de zenuwen dat het stiller is dan normaal. Het gaat vast weer fout, er zijn er zoveel geblesseerd en we winnen toch al nooit van ze. Er is een roltrap maar we nemen de trap. Even omhoog rennen.

4-1

Het publiek wil niet naar huis en velen blijven zitten. In euforie dalen we uiteindelijk toch maar de trappen af, het gezang gaat door en weergalmt door de betonnen ingewanden van het stadion. Bij het station zeg ik mijn vader gedag en wacht op de rest. Het kan nog even duren, want ze zitten aan de andere kant van het stadion. Met mijn koptelefoon op kijk ik rustig en tevreden om me heen, terwijl de menigte de perrons opstroomt. Dan komen mijn vrienden aangevlogen; grijnzend slaan we elkaar wild op de schouders. Een biertje voor in de trein is wel op zijn plaats.

De trein terug heeft vertraging en we missen onze aansluiting. Ook die heeft vertraging. Het geeft niets, deze reis kan niet lang genoeg duren.

Het spel

Ik heb hard getraind deze week, dus zou het een keer tot het einde uit moeten kunnen zingen. Zeker weten doe je het nooit. Om heel eerlijk te zijn mag ik blij zijn als ik überhaupt begin. Dikke kans dat ik weer warm aan het lopen ben langs de lijn, terwijl m’n maten het spel spelen. Of, erger nog, dat ik met die vlag in de hand moet meerennen terwijl die gasten de vruchten plukken. Hun plek is vrijwel gegarandeerd. Nou ja, van die gasten met een vaste positie in ieder geval. Dan is er altijd die kans dat ik geblesseerd raak; het zou niet de eerste keer zijn dat ik die koppige band scheur. Gegarandeerd enkele maanden uit de roulatie. In een ander aannemelijk scenario ren ik weer eens te hard in het begin en druip ik net zo snel weer af.

Maar met de komst van het weekend maakt onzekerheid plaats voor zin en zelfvertrouwen. Zulk een vertrouwen dat ik bijna weer in die ouderwetse bierkuil val, dat ik denk dat die pilsjes in de avond mijn spel niet beïnvloeden. Niets is in het verleden minder waar gebleken. Als jong schoffie had ik dagen dat ik niet eens op kon staan. Maar ik ben volwassen nu. Ken mijn lichaam. Weet wanneer het genoeg is. Zo ook deze week. De perfecte balans gevonden tussen bier en … nou ja, geen bier. Net genoeg om zeker aan de slag te kunnen. Brengt toch wat kalmte in het lijf.

En dan de wedstrijd. Kom natuurlijk als laatste de kleedkamer uit. Tegelijkertijd met de tegenstander. Dikke slagerpens en riekend naar vaal bier en sigaretten. Het mij zo pijnlijk bekende kaliber. Als altijd raffel ik de warming-up af. Mochten de twee rondtrekkende drafjes de boel niet warm maken, smeren we er wel wat balsem op. Als dat ook niet werkt, dan hoeft het van mij eigenlijk al niet meer. De tegenstander kijkt wat verbaasd op – zie ik daar ook wat teleurstelling? – van mijn aanpak. ‘Weinig passioneel’, zie ik ze denken. En misschien hebben ze gelijk. Maar mijn hoofd is bij de wedstrijd en, belangrijker, de uitslag.

Gelijk na de aftrap verloopt het, als altijd, wat moeizaam. Hoewel ik weet ik hoe vaak in deze situatie heb gezeten, besluipt me iedere keer weer die o zo bekende onzekerheid. ‘Weet ik nog wel hoe het moet?’. Maar na het eerste balcontact kom ik in mijn vertrouwde middelmatige spel terecht. De wedstrijd sukkelt wat door, als verwacht. De tegenstander is weinig soeps, het scoreverloop weinig verrassend. Eigenlijk had ik liever tegen een beter elftal gespeeld. Misschien loten we gunstig in de beker.

We proberen van achteruit te spelen, maar als we zien dat de tegenstander niet hapt, stormen we eensgezind en gretig naar voren. Zoals zo vaak scoren wij eerst, in de beginfase. Daarna gaat de boel op slot. Toegegeven, niet de meest charmante manier van spelen, maar goed, wat moet je met zo’n opponent. De tegenstander scoort nog een eigen goal, om de collectieve desillusie compleet te maken.

Er wordt te vroeg afgefloten, maar dat deert me weinig meer. Ik heb m’n best gedaan. In ieder geval m’n best gedaan om m’n best te doen. Dan die gedachte die me zo vaak tergt na de wedstrijd: is dit nou waar ik de hele week naar heb uitgekeken? En: ik zou toch echt een klasse hoger moeten gaan spelen, dit gaat nergens meer over. Ik ga douchen en kan even geen voetbal zien. Maar dat gevoel is, als altijd, van korte duur: Na het douchen staat het voetbal weer aan en idealiseer ik het spel als de jonge hond die ik toen was.

Ron de Buffel

maandag 10 november 2008

De tas

Iedere week kreeg een moeder de vuile was. ‘De tas’ krijgen zorgde voor twee problemen: allereerst moest je het monster mee zien te krijgen op de fiets (aangezien we op tien minuten van de voetbal woonden en ik nog net buiten de achterbankgeneratie val, moest ik altijd op de fiets) en het tweede probleem was dat je de tas een week later niet moest vergeten mee te nemen.

De inhoud bestond uit vijftien shirts, vijftien broekjes en vijftien paar sokken. Vaak zat er nog een waterzak in een zijvak. Of mijn moeders reactie een probleem was, kan ik me eigenlijk niet meer herinneren. Wel weet ik dat in de week van de tas het hele trapgat vol hing met was en het op zaterdag nog lekkerder was het tricot aan te trekken – zoals mam wast, wast er maar een.

De twee keer per jaar dat ik de tas mee naar huis moest nemen lukte het uiteindelijk wel. De terugweg duurde wat langer, maar er was altijd wel een vriendje die mijn eigen voetbaltas wilde overnemen. Samen kwamen we er wel. Dat de tas een week later weer mee moest, was een groter probleem. Ik herinner me een uitwedstrijd bij een club waar we de veerpont voor moesten oversteken. Mijn vader reed. Toen een ieder in onderbroek op de banken stond en er één vanuit gewoonte naar het midden van de kleedkamer liep om de shirts uit te delen, was het: ‘Sjaak! De tas!’

Mijn vader, net aan een bak koffie in de kantine, moest terug, over de pont en toen weer heen, over de pont. Toen hij aankwam met de tas liepen wij al een warming-up in shirts die de tegenstander nog ergens in een kast achteraf had liggen.

Gelukkig zijn we nu, jaren ouder, van de tas af. Al verlang ik soms nog terug als op een zondagochtend een teamgenoot naast mij voor het eerst zijn sporttas opent nadat hij hem een week eerder, vol nat spul, heeft dicht gedaan.

Fijn

Ik ben een voorstander van aanmoedigen. Ik ben een voorstander van luidruchtig aanmoedigen, van gezang, van creatieve liedjes die verder gaan dan ‘jalalalalalaaaaaa, Ajax Amsterdaaaaaam’. Wat mij betreft mag het repertoire aanzienlijk worden uitgebreid. Ik stel de aanwezigheid van het sfeervak 410 en hun pogingen om de sfeer in Arena te vergroten dan ook zeer op prijs. Er is echter één lied wat ik niet kan verdragen. Elke keer dat het klinkt duwt plaatsvervangende schaamte me iets dieper in mijn jas. Het gaat als volgt, in vraag-en-antwoord-vorm op de melodie van het Smurfenlied (Vader Abraham) gezongen:

Waar komen Joden toch vandaan?

-Israël hier ver vandaan!

Wonen daar ook Superjoden?

-Ja daar wonen Superjoden!

Vinden Joden voetbal fijn?

-Als ze maar voor Ajax zijn!

Het is niet het onderwerp dat me tegenstaat, want hoewel ik meestal niet meedoe aan het Joden-geroep stoort het me niet echt. Ook het gebrekkige rijmen kan ik nog verdragen, er zijn in de spreekkoorgeschiedenis ongetwijfeld zwaardere zonden begaan. Mijn probleem is dat het gewoon een raar verhaal is. De eerste twee vragen en antwoorden kan ik nog inkomen, maar de derde slaat gewoon nergens op. De vrager vraagt of Joden voetbal ‘fijn’ vinden, maar wat wordt er bedoeld met het antwoord ‘als ze maar voor Ajax zijn’? Maakt het niet uit of Joden voetbal fijn vinden, als ze maar voor Ajax zijn? Of vinden alleen Joden die voor Ajax zijn voetbal fijn? Wie vindt voetbal überhaupt fijn? Je vindt je passie of op zijn minst je favoriete tijdsbesteding toch niet fijn? Fijn zeg je tegen de verkoopster van een schoenenwinkel: ‘ze zijn er nog in uw maat hoor!’ ‘Oh da’s fijn!’. Wat een rotwoord, fijn. Ik verklaar fijn de oorlog.

maandag 3 november 2008

Theater

Rode pluche stoelen en een podium maken de oude Rotterdamse bioscoopzaal tot een theater. Hier en daar zie ik echte theatergangers. Mannen in pak die hun vrouw naar hun stoel begeleiden. Andere mannen rollen de zaal binnen, met een biertje in de hand, rechtstreeks uit de voetbalkantine. Een gemêleerd gezelschap, want vanavond hebben we het over voetbal. Nooit eerder zag ik het in een theater drukker bij de toiletten van de mannen, dan bij de vrouwen.

Op het podium verschijnen de grote namen van de voetbaljournalistiek. Verhalen worden afgewisseld met beeld. Met de mededeling dat voetbal meer is dan sport en ook maatschappelijk relevant is, wordt een filmpje over een jonge vader die een groep jongetjes met lichamelijke beperkingen traint de zaal in geschoten. Op gevoelige wijze.

Het G-team, zoals dat netjes heet, speelt een wedstrijdje tegen Ajax F1. Kinderen die een glansrijke toekomst voor zich hebben, tegen kinderen die letterlijk aan de dood ontsnapt zijn. Als een spelertje van Ajax een jongetje dat door zijn spasmes is omgevallen helpt op te staan, schieten tranen in mijn ogen. Ook voor mij zie ik twee veertigers wrijven bij de ogen. Een bril gaat af.

Later lachen we allen om een verhaal met grappen over Duitsers en zie ik mijn broertje op zijn telefoon de tussenstanden van de avond bekijken. Het theater heeft van alles te bieden vanavond.

Scoren (2)

Deze zondag een zwakke tegenstander, met de zwakste in de goal. Vier doelpunten komen in tachtig minuten op vaak knullige wijze tot stand. Dan wordt onze spits in de zestien ondubbelzinnig tegen de grond gewerkt en fluit de scheidsrechter voor een strafschop.

Mijn naam wordt geroepen. Nog nooit gescoord, dan krijg je dat in zo'n situatie. Nu moet het gebeuren en ik begin de tocht van mijn plek centraal achterin naar het vijandelijke strafschopgebied. Het is een lange weg. Nooit voelde een speler zoveel druk bij het nemen van een strafschop bij een 4-0 voorsprong. Twee-en-een-half seizoen drukt op mijn schouders. Als ik deze mis zullen er in de kleedkamer op mijn kosten nog veel hilarische grappen worden gemaakt.

Ik besluit zo weinig mogelijk na de denken en mechanisch de handelingen uit te voeren die tot een geslaagde poging moeten leiden. Bal neerleggen, naar achteren lopen, wachten op het fluitje, fluitje, aanloop, boem. Het schot is hard, half hoog en half in de hoek. Het is genoeg, de keeper verroert zich niet.

Eindelijk.

Spitsvondigheden


Julio Ricardo Cruz


Julio Cruz
Zijn mimiek
In één woord
Flegmatiek.

Alsof hij net zo lief
De tuinman was gebleven
Met een strooien hoed op
De planten water geven.


Joszef Kiprich

De tovenaar van Tatabánya
De enige tovenaar
Zonder ook maar één truc
Nooit gehoord van de schaar.

Een held op sokken
Voor alles te traag
Het lichaam gebogen
De kop omlaag.

Het vettige lijf
Het warrige haar
De vlassige snor
De juiste snaar.

Door Jochem