Ik heb hard getraind deze week, dus zou het een keer tot het einde uit moeten kunnen zingen. Zeker weten doe je het nooit. Om heel eerlijk te zijn mag ik blij zijn als ik überhaupt begin. Dikke kans dat ik weer warm aan het lopen ben langs de lijn, terwijl m’n maten het spel spelen. Of, erger nog, dat ik met die vlag in de hand moet meerennen terwijl die gasten de vruchten plukken. Hun plek is vrijwel gegarandeerd. Nou ja, van die gasten met een vaste positie in ieder geval. Dan is er altijd die kans dat ik geblesseerd raak; het zou niet de eerste keer zijn dat ik die koppige band scheur. Gegarandeerd enkele maanden uit de roulatie. In een ander aannemelijk scenario ren ik weer eens te hard in het begin en druip ik net zo snel weer af.
Maar met de komst van het weekend maakt onzekerheid plaats voor zin en zelfvertrouwen. Zulk een vertrouwen dat ik bijna weer in die ouderwetse bierkuil val, dat ik denk dat die pilsjes in de avond mijn spel niet beïnvloeden. Niets is in het verleden minder waar gebleken. Als jong schoffie had ik dagen dat ik niet eens op kon staan. Maar ik ben volwassen nu. Ken mijn lichaam. Weet wanneer het genoeg is. Zo ook deze week. De perfecte balans gevonden tussen bier en … nou ja, geen bier. Net genoeg om zeker aan de slag te kunnen. Brengt toch wat kalmte in het lijf.
En dan de wedstrijd. Kom natuurlijk als laatste de kleedkamer uit. Tegelijkertijd met de tegenstander. Dikke slagerpens en riekend naar vaal bier en sigaretten. Het mij zo pijnlijk bekende kaliber. Als altijd raffel ik de warming-up af. Mochten de twee rondtrekkende drafjes de boel niet warm maken, smeren we er wel wat balsem op. Als dat ook niet werkt, dan hoeft het van mij eigenlijk al niet meer. De tegenstander kijkt wat verbaasd op – zie ik daar ook wat teleurstelling? – van mijn aanpak. ‘Weinig passioneel’, zie ik ze denken. En misschien hebben ze gelijk. Maar mijn hoofd is bij de wedstrijd en, belangrijker, de uitslag.
Gelijk na de aftrap verloopt het, als altijd, wat moeizaam. Hoewel ik weet ik hoe vaak in deze situatie heb gezeten, besluipt me iedere keer weer die o zo bekende onzekerheid. ‘Weet ik nog wel hoe het moet?’. Maar na het eerste balcontact kom ik in mijn vertrouwde middelmatige spel terecht. De wedstrijd sukkelt wat door, als verwacht. De tegenstander is weinig soeps, het scoreverloop weinig verrassend. Eigenlijk had ik liever tegen een beter elftal gespeeld. Misschien loten we gunstig in de beker.
We proberen van achteruit te spelen, maar als we zien dat de tegenstander niet hapt, stormen we eensgezind en gretig naar voren. Zoals zo vaak scoren wij eerst, in de beginfase. Daarna gaat de boel op slot. Toegegeven, niet de meest charmante manier van spelen, maar goed, wat moet je met zo’n opponent. De tegenstander scoort nog een eigen goal, om de collectieve desillusie compleet te maken.
Er wordt te vroeg afgefloten, maar dat deert me weinig meer. Ik heb m’n best gedaan. In ieder geval m’n best gedaan om m’n best te doen. Dan die gedachte die me zo vaak tergt na de wedstrijd: is dit nou waar ik de hele week naar heb uitgekeken? En: ik zou toch echt een klasse hoger moeten gaan spelen, dit gaat nergens meer over. Ik ga douchen en kan even geen voetbal zien. Maar dat gevoel is, als altijd, van korte duur: Na het douchen staat het voetbal weer aan en idealiseer ik het spel als de jonge hond die ik toen was.
Ron de Buffel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten