Voetbal is nog steeds geen zomersport. Dat betekent dat we spelen in de herfst: oftewel, het regenseizoen.
Vroeger belde ik, op de rand van het bed van papa en mama, al om acht uur ‘s ochtends naar de jeugdcommissie. In het regenseizoen stond je altijd even in de wacht. Verderop in de wijk zaten mijn vriendjes ook op de rand van het bed.
Een wedstrijd die afgelast werd. Pfff, onbeschrijflijk gevoel. Een week lang getraind en uitgekeken naar de zaterdag. Want dan kon je lekker het trainingspak aan en met een veel te grote sporttas op een kleine fiets naar ‘de voetbal’. Na de wedstrijd bleef ik altijd hangen: kijken bij mijn broertje, de buurjongen, een vriendje, en natuurlijk bij de trainer die speelde in het eerste.
Uiteraard waren er zaken die de pijn wat konden verzachten: mochten we bijvoorbeeld wel even trainen op een veld achteraf? Speelde het eerste elftal wel? Toch deden positieve antwoorden maar weinig goeds - het bleef een verloren zaterdag.
Nu is dit gevoel, reeds speel ik op de zondag, nog identiek. Hoewel, bijna identiek. Heel soms is het – durf ik dit te zeggen? - best lekker, zo’n afgelaste wedstrijd. In het drukke studentenleven, wakker worden met een lichte kater, bellen naar de bar in de kantine en na de verlossende woorden nog even omdraaien.
Heerlijk.
NB: Elke gelijkenis van de ‘ik’ in dit verhaal met de schrijver van dit stuk is toevallig.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
volgens mij vertoont de 'ík' niet alleen gelijkenis met de schrijver van het stuk, maar met alle spelers van het team (in ieder geval als het over de laatste alinea gaat ;-))
Geen drank en sex voor de wedstrijd, is anders mijn motto hoor!
Een reactie posten