In de jaren dat ik op z’n minst wekelijks tegen een bal trapte, heb ik er een zwembad aan ballen doorheen gejaagd. Welke jongen niet. Soms deed je maanden met een bal, soms was het in een week gebeurd. Dan belandde je bal met een doffe plof in de prikkelbosjes – de nachtmerrie van elke bal – of begaf het buitenleer het al snel bij het oeverloos afranselen van je bal tegen een muurtje, zodat de binnenbal als een acute puist de kop op kwam steken.
Maar als mijn bal over een heg in iemands tuin neerdaalde, of met een onbesuisde lob op een dak belandde, gaf ik zelden op. Dan besteeg ik de regenpijp, of raapte ik al mijn stoere moed bijeen, belde ik aan bij de buurman -of vrouw (die me al zo vaak had gewaarschuwd) en beloofde ik dat ik nu echt elders een voetbalveldje zou zoeken. Maar als men niet thuis (of bereid) was om de bal terug te geven, moest je wat anders bedenken.
Zo heb ik nog wel eens op een vriend gestaan, die op zijn beurt weer op een andere kameraad (de sterkste van het gezelschap) stond. Met een doorslaggevend laatste zetje baande ik me een weg door de wildgroei van halfdorre klimop, over een betongrijze muur in een betongrijze arbeiderswijk in Scheveningen. Eenmaal over de muur kon ik mijn bal weer in de armen sluiten, maar vervolgens moest al het tuinmeubilair er aan te pas te komen om mij terug te krijgen over de verwilderde omheining. Het kostte me een spijkerbroek, maar het scheelde me een nieuwe bal.
Eén keer verloor ik het, en wel van de elementen. In de vroege jaren ’90, in de jaren van testbeeld op tv, MC Hammer op de radio en Word Perfect op de pc – die je trouwens toch nog niet had – ging ik naar zee. Ik had zo’n plastic oranje bal bij me, met een opdruk van zwarte vlakken. Als het waaide, moest je ‘m stevig vasthouden, vooral aan zee. De wind stond landafwaarts en de zee kopje-rolde over het strand. De golven bleven onophoudelijk komen en tuimelden voor mijn voeten. Dat het eb werd deed daar niets aan af, dacht ik. Bij het gebrek aan een voetbalmaatje, vatte ik het briljante idee op om mijn bal een geweldig harde trap te geven richting zee. Die zou hem zonder twijfel weldra weer terugbrengen en uitspuwen voor mijn voeten.
Met dat vertrouwen in de grote vriendelijke zee gaf ik de bal een ram met alle kracht die ik in mijn rechter had. En met een beetje geluk, gelet op de winderige omstandigheden, raakte ik hem absoluut niet slecht. Trots keek ik hem na. Nu even wachten, en straks weer opnieuw. Maar de zee had geen trek in een potje voetbal, het eb zette vastberaden door. En op het moment dat ik dat besefte was de bal al te ver van de kust om hem nog te gaan halen. Ik heb hem nagekeken tot ik zeker wist dat ik geen oranje meer zag.
De tennisbal van onze hond bleef ook ooit achter in de zee, die zonk. (In tegenstelling tot mijn oranje bal, want ik veronderstel dat die nog altijd wat ronddobbert tussen Nederland en Engeland). Omdat de hond niet van opgeven wilde weten, moest er een nieuwe bal worden gehaald, terwijl onze viervoeter ondertussen radeloos, maar driftig en proestend bleef zoeken en happen in de branding. Alleen met een nieuwe bal was hij weer te paaien en zou hij weer meekomen naar huis.
Daags na de kennismaking met het onverbiddelijke getij, zocht ook ik weer een nieuwe bal, waar ik al snel weer evenveel van hield als van de vorige.
Door: Pieter Bosch, student Nederlands in Utrecht (twitter.com/pieterabosch)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten