woensdag 20 maart 2013

Patrick


“Danny.”

“Danny!”

Ik schrik wakker. Niet dat ik sliep, maar ik was ver weg. Ik keek wel voor me uit, maar het was alsof de wedstrijd zich op een groot scherm afspeelde, in plaats van in het echt , op het veld, drie meter voor de dugout waar ik in zit. Rechts van me zit Mitchell, in net zo’n dikke winterjas als ik, en hij port me in m’n zij en wijst naar links. De trainer roept me.

“Danny, ik heb het gehad. Ik haal Patrick eruit. Jij bent m’n man. Stel me niet teleur, ik geloof in je. Lopen!”

Ik zeg niks, ik knik, trek m’n gesponsorde jas uit en ril in mijn dunne trainingsjack. Ik sprint weg, maar dat is de bedoeling niet bij het warmlopen, dus ik zwak mijn tempo af tot een rustige looppas. Nog voor ik het einde van het veld bereikt heb, zie ik mezelf lopen op het grote scherm. Er klinkt geen applaus. Niemand kent me. Nog.

Op de terugweg naar de dugout kijk ik mijn team in de rug. De bal gaat rond in de achterhoede, van de linksback naar een centrale verdediger, naar de rechtsback, een middenvelder komt inlopen, kaatst naar de back, terug naar de centrale verdediger. Dit kunnen we lang volhouden, maar het leidt nergens toe. Als ik bij de middellijn aankom is de bal daar nog niet voorbij.

‘85:10’, staat er boven het grote scherm. Daaronder staat ‘0-0’. Een schande, thuis. Achter mijn rug tikken ze verder. Rechts schreeuwt iemand “VOETBALLEN!” Ik loop verder, bijna weer bij de achterlijn, dan zwelt even hard een geluid. Het is geen gejuich of gefluit, het is een collectieve huil frustratie. Als ik omkijk zie ik een van onze middenvelders terugrennen naar eigen helft, zijn handen verontschuldigend omhoog. Een tegenstander neemt snel de inworp. Die huil, daarom heeft de trainer me laten warmlopen.

De inworp heeft een inlopende man bereikt, die door niemand wordt opgepakt. Het hele stadion ziet het fout gaan, als hij een een-twee aangaat met de spits. Nu is hij alleen door. Ik stop met lopen. Hij schiet. Lat. Ik loop door. De bal schiet ver terug het veld in en wordt direct naar voren gepasst. Als ik bij het keerpunt ben, heeft de bal de andere andere achterlijn al bereikt. Terwijl de voorzet vliegt, en Patrick springt, draai ik terug. Het gejuich laat ik stoïcijns over me heenkomen. Rustig jog ik door naar de hoekvlag. Het stuk terug naar de bank loop ik.

Als ik terugkom bij de bank is het daar druk. Bijna het hele team ligt er op de grond, in het midden Patrick op de trainer. “Je bent de man! Je bent de man! Jij bent de man!”, schreeuwt de trainer. Mitchell gooit me mijn jas aan en ik ga weer zitten.

Volgende week.