maandag 27 oktober 2008

Feyenoord, mijn Feyenoord

Geboren in Rotterdam, maar van kinds af aan Ajacied. Dit was mogelijk doordat ik niet in of rond Rotterdam ben opgegroeid, maar aan de andere kant van de Oude Maas. Even door de tunnel en je komt op het eiland de Hoeksche Waard. Een vrijstaat: oké, het is er vooral Feyenoord, maar ook Ajax en PSV worden geaccepteerd. Zo ook vroeger in de klas en op de voetbal.

Doordat we zo dicht bij de Kuip zaten, werd mij menigmaal door een vriendje met een seizoenskaart de kans geboden Feyenoord te zien spelen, in een Feyenoordvak. Ik weet nog goed dat ik er Heerenveen, AZ en ook Vitesse punten zag pakken. Wanneer de tegenstander scoorde, schold, vloekte en zuchtte het vak. Ik juichte van binnen. Het spijt me dit te moeten zeggen, maar Feyenoord punten zien verliezen was genieten – al was het als Ajacied in het stadion altijd iets enger. Ik weet niet of het feit dat ik toch steeds mee mocht lag aan mijn toneelspel, de vriendschap of gewoon naïviteit, we waren jong.

Iedere keer als ik op teletekst of ’s avonds bij de samenvattingen zag dat de vijand punten verspeelde, kon mijn weekend niet stuk. Al was Ajax weggespeeld bij een degradatieklant, Feyenoord kon altijd wat goeds maken van mijn weekend.

Toch gebeurde dit weekend het onmogelijke: ik juichte voor Feyenoord. Ik was niet ziek, niet slaperig, of laveloos, het was gewoon zondagavond met een bord pasta op de bank. Op tv zag ik het hard regenen in de Kuip en de Rotterdammers op kinderlijke wijze 2-0 achter komen tegen Heerenveen. Niets leek erop dat het nog goed zou komen. Toch kwam Feyenoord terug tot 2-1 en in de slotseconde kwam via een rommelgoal de 2-2 op het scorebord.

‘Ja!’, zei ik bij het zien van de goal. Enthousiast.

Was het mijn sympathie voor de trainer van Feyenoord? De wraak op Heerenveen, dat eerder dit seizoen Ajax door de gehaktmolen haalde? Nee, dit was medelijden. Al weet ik niet of ze in Rotterdam zitten te wachten op wat medelijden van een Ajacied.

Donderdagavond

In de lobby van een hotel in de buurt van Dijon luister ik via mijn laptop naar Langs de Lijn. Vijf Nederlandse clubs spelen hun eerste wedstrijden in de groepsfase van de UEFA-cup. Ik ben vooral geïnteresseerd in Ajax – Aston Villa en baal dat ik niets kan zien en alleen maar kan luisteren. Naarmate de wedstrijd vordert wordt dat minder. Uit de korte stukjes commentaar van Ragnar Niemeijer kan ik namelijk makkelijk een beeld samenstellen: slordige passes, verdedigers die halfzacht ingrijpen, een goal van een verdediger uit een standaardsituatie en vanaf een half uur voor het einde het versturen van lange ballen richting de vijandelijke zestien-meter, waar uiteraard nooit een kans – laat staan een goal – uit voorkomt.


Ik heb deze wedstrijd al gezien. Al vaak ook. Het is iets wat elke supporter moet herkennen: je weet precies hoe het eruit ziet als je club slecht speelt en om het moedeloze gevoel dat daarbij hoort op te roepen hoef je niet bij de wedstrijd te zijn, of de beelden te zien. Een paar flitsen commentaar zijn voldoende, en soms zelfs een uitslag. 0-1 verlies tegen Juventus; iedereen kent die wedstrijd al lang.


Toch blijf ik tot het einde luisteren. Elke keer als er wordt overgeschakeld naar Villa Park is er even hoop: ook slechte wedstrijden kunnen gewonnen worden. Dan zegt Ragnar dat het is afgelopen. Ik klap mijn laptop dicht en loop naar mijn kamer. Zondag thuis tegen NEC, dan ga ik maar weer eens kijken.

maandag 20 oktober 2008

De beul

De scheids was streng. Al lijkt deze eerste zin duidelijk, hij behoeft enige uitleg, uitweiding eigenlijk. De scheids was namelijk geen gewone scheids, meer een beul. En hij was niet zomaar streng, meer tiranniek.

Het ging zo.

Tijdens de warming-up zag ik hem naast het veld staan. Grote man, kaal hoofd en handen zoals die van mijn oom die dagelijks in rauw vlees hakt, een soort klomp aan het uiteinde van de arm. Nu was het de scheidsrechter en vragen om een wissel ‘omdat de scheids zo eng is’, was zelfs bij ons nog nooit voorgekomen, dus ik liep rustig door. Bovendien, de tegenstander zag er uiterst vriendelijk uit. Wat kon er fout gaan?

Bij de eerste overtreding die tegen ons werd gefloten, reageerde ik: ‘Ah dat is toch niks?’ Er werd gefloten en gebriest. Ik moest bij hem komen en dat ik mijn mond moest houden was duidelijk. Tien minuten later mocht na het fluiten voor een overtreding één van ons het veld verlaten. Niet omdat hij ‘tyfushond’ zei, of ‘kankerneger’, of – wat veiliger – ‘moraalridder’. Nee, hij zei ‘nee!’.

Gewoon, ‘nee’.

Het werd nog gekker. Ook een verdediger van de tegenstander moest 5 minuten van het veld af. Hij noemde de scheids een ‘zoeker’. Een redelijke analyse. Terwijl de man van het veld liep werd hij uitgescholden door zijn aanvoerder – dat mocht namelijk wel. ‘Je weet toch hoe hij is’, riep de aanvoerder.

Ook ik wist dat inmiddels.

Toch kon ik het niet laten. Ik wilde gewoon even discussiëren. Nadat wij terug werden gefloten voor buitenspel en ditmaal een ander van ons ‘nee’ zei, was de scheids coulant. Dat wil zeggen: een strenge blik en de vinger voor de mond. ‘Scheids, dat was gewoon een reactie van hem hè, het was niet tegen u’, probeerde ik. Wederom gebulder. Of ik er echt af wilde en of hij niet duidelijk was geweest?! ‘Sorry scheids.’

Na de gewonnen wedstrijd bedankte ik hem en schudde de hand. Inderdaad, klompen zoals mijn oom. Gelukkig had hij ze thuis gehouden.

Een Man zonder Ballen.

Alsof je aan de bar staat. Een knikje zegt genoeg. De vraag is volkomen overbodig.

Een biertje,
lekker.

Natuurlijk,
heb ik de wedstrijd om de beker gezien gister.

Hoe vaak zal ik al zijn afgedwaald?

Eindeloze gedachtewisselingen over kansen, transfers, de officiële stuurlui aan wal. Overtredingen, vergelijkbaar met misdaden tegen de menselijkheid. Glorieuze acties van ver voor de heugenis van de vertellers. ‘Wat als’-scenario’s van wedstrijden die niet bestaan.

Ik heb er niet zo veel mee. De loze momenten in mijn dagelijks leven tussen mannen zit ik dus maar wat voor mij uit te staren. Zwijgzame reis-, lunch- en borreltijden. Ik knik maar dom ‘ja’ bij elke conversatie en hoop op die manier met mijn gebrek aan interesse weg te kunnen komen.

Ik heb een piemel.
Ik hou niet van voetbal.

Elke nieuwe groep mannen die ik betreed komt er vroeg of laat achter. Ik krijg altijd een beetje een coming-out gevoel. Een heel lichte vorm van hoe het moet voelen om te erkennen dat je niet van de gemiddelde geaardheid bent.

Ironisch genoeg moet ik de mannen daarna altijd weer overtuigen dat ik juist geen homo ben.

Koos Langeveld

maandag 13 oktober 2008

Afgelast

Voetbal is nog steeds geen zomersport. Dat betekent dat we spelen in de herfst: oftewel, het regenseizoen.

Vroeger belde ik, op de rand van het bed van papa en mama, al om acht uur ‘s ochtends naar de jeugdcommissie. In het regenseizoen stond je altijd even in de wacht. Verderop in de wijk zaten mijn vriendjes ook op de rand van het bed.

Een wedstrijd die afgelast werd. Pfff, onbeschrijflijk gevoel. Een week lang getraind en uitgekeken naar de zaterdag. Want dan kon je lekker het trainingspak aan en met een veel te grote sporttas op een kleine fiets naar ‘de voetbal’. Na de wedstrijd bleef ik altijd hangen: kijken bij mijn broertje, de buurjongen, een vriendje, en natuurlijk bij de trainer die speelde in het eerste.

Uiteraard waren er zaken die de pijn wat konden verzachten: mochten we bijvoorbeeld wel even trainen op een veld achteraf? Speelde het eerste elftal wel? Toch deden positieve antwoorden maar weinig goeds - het bleef een verloren zaterdag.

Nu is dit gevoel, reeds speel ik op de zondag, nog identiek. Hoewel, bijna identiek. Heel soms is het – durf ik dit te zeggen? - best lekker, zo’n afgelaste wedstrijd. In het drukke studentenleven, wakker worden met een lichte kater, bellen naar de bar in de kantine en na de verlossende woorden nog even omdraaien.

Heerlijk.

NB: Elke gelijkenis van de ‘ik’ in dit verhaal met de schrijver van dit stuk is toevallig.

Sportiviteit

Voor de wedstrijd in de kantine spreken een paar van hen ons aan: hoe het met ons gaat en wat onze vorige uitslagen waren. Aardige jongens en mannen, zo lijkt het.

Vlak voor het begin van de wedstrijd worden er op het veld vooral opmerkingen gemaakt over het weer: harde wind en koude regen. Dit kan een mooie pot worden.

Tijdens de wedstrijd is het schoppen en ellebogen uitdelen, natrappen en vooral veel schelden, klagen en zeiken. Tegen elkaar, tegen ons en natuurlijk tegen en over de scheidsrechter. Elke overtreding van ons is schandalig en bij hun is nooit iets aan de hand. Iedereen kan de kanker krijgen.

Als het laatste fluitsignaal klinkt – ze hebben verloren – krijgen we netjes een hand. ‘Succes nog’, ‘gefeliciteerd’ en ‘spannende pot’. De agressiviteit van de wedstrijd is als bij toverslag verdwenen.

Bovenstaand proces voltrekt zich, hoewel niet elke wedstrijd, behoorlijk vaak. Voor veel amateur-voetballers hoort het er gewoon bij: het schoppen en slaan en vooral het schelden. Naast techniek, tactiek en fitheid is het intimideren en uit zijn spel halen van de tegenstander een van de kwaliteiten van een elftal. Het meest merkwaardige is nog het onderlinge gescheld. Voetbal is niet leuk, het is georganiseerd gefrustreerd zijn en afreageren. Met sportiviteit, of een gebrek daaraan, heeft dit alles in hun ogen weinig te maken; het hoort er gewoon bij. Voor ons hoort het er niet bij. Als we ooit stoppen, is het om van dit soort ploegen verlost te zijn.

Door Vincent

Gorilla

De palen waren al uit de grond. Het doel leunde tegen de ballenvanger die lekte aan alle kanten. De krijtlijnen waren weg en zaten aan schoenen van buitenspelers - achtergebleven in verwaarloosde tassen.

Niets op het veld herinnerde aan onze felle tackles en scherpe passes, woeste uithalen en verbasend gejuich. Van onze behaalde zevende plek was weinig meer te zien.

Dit was duidelijk het einde van een seizoen.

Maar niet voor ons, die zevende plek smaakte naar meer. Wij moesten verder, finales, Europa in, ja echt, heel dichtbij zagen wij een prijs, of zoiets. Een zomer doortrainen leek de beste oplossing.

Dus stonden we op het lege veld en begonnen met wat oefeningen. Tot daar een Mercedes recht op ons af kwam stuiven. Het raam ging open. Achter het stuur zat een gorilla die we nooit eerder hadden gezien: hij was groot, sterk en had overal haar. Hij begon te schreeuwen: flarden van teksten vlogen op ons af: ‘ingezaaid’, ‘boete’, ‘kutwerk’, ‘betalen’.

Wij dropen af. Dat het seizoen echt voorbij was, wilde nog niet bij ons doordringen.

maandag 6 oktober 2008

Doorgaan

Elke dinsdag- en vrijdagmiddag komt hij met zijn vrachtwagen de Botermarkt oprijden. Hij stapt uit en begint meteen: marktkramen opbouwen. Stoïcijns pakt hij de metalen stellingen en houten planken uit de grote oplegger, tilt ze naar de juiste plek en zet de kramen in elkaar. Met zijn koptelefoon op bouwt hij in zijn eentje de hele markt op, zonder pauze. Wij slaan hem gade vanaf de terrassen of onderweg naar werk of college, maar hij kijkt nooit op.

Zondag staat hij op het middenveld. Hij rent naar voren bij een aanval en terug bij balverlies. Hij verliest geen duel maar neemt ook geen initiatief. Zo stoïcijns als hij de markt opbouwt voetbalt hij; altijd in hetzelfde tempo, nooit een verschil in intensiteit. Even denk ik dat hij tijdens de rust gewoon door zal rennen, maar dat gebeurt niet.

Nauwelijks een woord komt over zijn lippen tijdens de wedstrijd. Éénmaal moppert hij tegen zijn medespeler over het veld: van kunstgras moet hij niks hebben. Hoewel ik een tijdje zijn directe tegenstander ben, heb ik niet het gevoel in dezelfde wereld te leven. Hij gaat maar door en kijkt niet op. Ik sta erbij en kijk ernaar, terwijl ik probeer hem bij te houden.

Antiheld

Groot en sterk, maar toch vooral wat lomp. Stoer zo met z'n tatoes, maar ook wel een beetje nichterig met dat gekke geblondeerde kuifje. Scoren kan hij eigenlijk wel, maar vraag niet hoe: zo’n traagheid en zo weinig inzicht. Ja, de meningen zijn nogal verdeeld over deze typisch Argentijnse balletjesafwachter, Martin Palermo. Wat kan die jongen nou eigenlijk echt goed?

Een aantal jaar geleden speelt Martin Palermo, nu speler van het grote Boca Juniors, een interlandwedstrijd voor het Argentijnse nationale elftal. Het is een wedstrijd tegen Colombia in de strijd om de Copa America van 1999. Het wordt een avond van penalty’s. Vijf worden er in totaal gegeven. Palermo zet aan voor de eerste...en knalt hem op de lat. In de tweede helft wederom een penalty voor Argentinië. Palermo toont karakter en gaat wederom achter de bal staan. Hij, scherpschutter van Boca, zal heus geen tweede keer missen. De aanloop...huizenhoog over. 'No, por Dios. Por favor. Como puede ser?' (Nee, mijn God. Alsjeblieft. Hoe kan dit?), hoor je de commentator zeggen. Alsof Palermo de noodkreet van de commentatoren en supporters niet heeft gehoord, stapt hij even later doodleuk weer achter de bal. Drie strafschoppen missen in één wedstrijd, dat zou statistisch gezien niet eens mogelijk moeten zijn. Martin Palermo heeft echter lak aan wat mogelijk zou moeten zijn. Ook de derde strafschop gaat er niet in. Gestopt door de keeper. Palermo geeft het op. De uitslag doet er niet eens meer toe.

Een jaar later scoort Palermo twee keer in het gevecht om de wereldbeker tegen Real Madrid, en schenkt zijn club de zege. Het is hét moment van Palermo. Wat een mazzelaar. Zo'n middelmatige speler twee keer scoren tegen de Koninklijke?

Gedurende het seizoen 2001-2002 dwingt Palermo een transfer af naar Villarreal. Up and coming, maar destijds nog een vrij obscuur clubje. De club trekt flink de portemonnee voor hem en verwacht dan ook dat hij doet in Europa wat hij ook in Zuid-Amerika doet. Helaas ligt het niet altijd zo simpel. Iedere aardige spits legt er af en toe wel een paar in, maar het spel van Palermo is belabberd te noemen. Hij paste bij het vechtvoetbal van Boca en in de samenstelling van die ploeg. In Spanje oogt hij echter doodongelukkig.

Op 20 november speelt hij een wedstrijd in de vroege rondes van de Copa del Rey. Hij scoort zowaar en wil dit in het kleine en sfeervolle stadion van de tegenstander vieren met de supporters. De fans zijn door het dolle heen en denderen richting de reclameborden. Ze omhelzen hun lomperik. Zou de spits nu echt zijn losgekomen? De druk was hem tot dusver vast teveel. Druk, het muurtje waar Martin Palermo zich op bevindt weet er alles van. Door de druk van de enthousiaste supporters zakt de muur in elkaar. Palermo breekt zijn been.

Na nog wat jaren te hebben gesleten bij Real Betis en Deportivo Alavés keert Palermo terug bij Boca Juniors. Het regent weer doelpunten in de carrière van 'El Loco'. De supporters van River Plate verachten hem, en dat is altijd een goed teken. Op 26 januari 2008 komt wellicht wel de meest bijzondere goal van Palermo tegen de aartsrivaal. Riquelme legt aan voor een vrije trap vanaf de zijkant en schiet direct op goal. River-keeper Carrizo kan de bal alleen maar omhoog stompen om een doelpunt te voorkomen. De bal schiet omhoog en lijkt eindeloos lang in de lucht te blijven hangen. Palermo heeft een plan. Hij springt omhoog, pakt de lat vast en gebruikt die om net die ene seconde langer in de lucht te blijven hangen dan z'n tegenstanders. Of het hem zonder de lat gelukt was, valt te betwijfelen.

Palermo heeft zichzelf vier jaar na z'n terugkeer met 194 goals gebombardeerd tot gedeeld topscoorder aller tijden van Boca Juniors. De supporters adoreren hem. Voorlopig blijft de teller echter wel even op 194 staan, want Palermo is voor de derde keer in z'n loopbaan zwaar geblesseerd geraakt.

Hoe een antiheld een held kan worden, maar toch altijd een schlemiel zal blijven.

Door Thomas