zondag 31 oktober 2010

Een groot voetballer is heengegaan

Na een gewonnen wedstrijd lees ik in de kleedkamer op mijn telefoon dat Harry Mulisch overleden is, de laatste schrijver van de Grote Drie. In reacties worden opsommingen gemaakt van al zijn successen. Een ervan ontbreekt.

Thuis luister ik een interview terug van dertien jaar geleden. Mulisch wordt gevraagd of hij wel eens gaat voetballen met zijn jonge zoontje. “Nee, ik heb een hekel aan voetballen. Je trapt niet tegen dingen, ook niet tegen een bal. Je kunt er mee gooien, maar ik houd niet van trappen.”

Mulischiaanse logica.

Ik pak het boek Literatuur met een doel, schrijvers over voetbal erbij waar nog eens herhaald wordt dat voetbal Mulisch “geen bal interesseert. Geen voetbal zogezegd.” Ook staan er enkele passages uit zijn succesvolle roman De ontdekking van de hemel waarin Mulisch zich met verdekte termen negatief uitlaat over voetbal.

Mulisch gooit de sportpagina’s van een krant als eerst weg.

Maar in het boek staat ook dit: in december 1951 komen bijna alle grote schrijvers samen in kasteel Oud-Poelgeest voor een festival. Een prachtig weekend waar twee teams van de tijdschriften De Windroos en Podium tegenover elkaar staan in een potje voetbal. Paul Rodenko speelde goed, W.F. Hermans was scheidsrechter. Als fluit gebruikte hij een hoorn.

De Windroos nam een voorsprong van 2-1 en de kaarten leken geschud. Maar toen scheidsrechter Hermans voor het laatste fluitsignaal floot, was de stand 3-2 voor Podium.

Twee doelpunten van invaller Harry Mulisch hadden De Windroos alsnog de das omgedaan.”

zaterdag 30 oktober 2010

Het boekje

Met twee teamgenoten train ik dit jaar een jeugdteam. Tien-, elfjarige jochies op woensdagmiddag. Op zaterdagen neemt een vader de honneurs waar – ze spelen vaak vroeg. Laatst speelden ze een wedstrijd net na het middaguur, en thuis, dus ik besloot te kijken zodat we woensdag ‘gericht konden trainen’ en we het praatje voor de training konden openen met: “Wat ging er goed zaterdag, en wat ging er minder?”

Thuis had ik een pen en boekje gepakt. Maar wat moest ik opschrijven? Een geheel nieuwe ervaring: langs de kant staan met de handen in de zakken – of als je achter staat met de armen over elkaar – en af en toe wat noteren.


De wedstrijd was nog niet begonnen of we stonden 1-0 achter – tegen een meisjesteam. Ik miste de aanleiding van het doelpunt doordat ik geïntrigeerd stond te kijken naar de ouders waarmee ik deze wedstrijd bekeek.


De jongens speelden niet goed, dat zag ik ook. De leider langs de kant stond druk te gebaren en gaf in de rust (nog altijd 1-0 achter) een donderspeech. Ik wenste de jongens veel succes.


In de tweede helft kwamen we na veel kansen eindelijk op 1-1. Ik had nog niks opgeschreven en keek geconcentreerd verder. Tot ik opschrikte van “meneer, meneer, meneer”. Een klein jongetje stond naast me, ouder dan vier was ‘ie niet. Een bal lag voor zijn voeten. “Zullen we overspelen?”


Ik tikte een balletje een paar keer over en stelde hem toen teleur. Ik was trainer, moest analyseren. En wat opschrijven.

maandag 25 oktober 2010

Vroeg

Pff. Houten kop, pittig nachtje. Geen zin om naar de club te gaan. Twee weken geleden moesten we ook al zo vroeg, dit zijn toch geen tijden. En toen was het nog een thuiswedstrijd, vandaag is het nóg erger. Zie nu al op tegen die rotbus, waarom gaan we eigenlijk niet met de auto? Hopelijk houdt iedereen een beetje zijn kop dicht.

Ik sms m'n maat: 'Jij ook zo duf ouwe?' 'SHIT bn nu pas wkker moet opschietten tot Zo!' is het antwoord. Op weg naar de club krijg ik een bericht van de linksbuiten: 'HAHA heb niet thuis geslapen jezus wat een lkker wijf!' Die zal ook wel lekker wakker zijn. Het is te hopen dat hij überhaupt geslapen heeft.

In de bus dommel ik wat weg met m'n muziek in m'n oren. Ik ril al bij de gedachte aan dat tochtige hok waar we straks moeten omkleden. Thuis hebben we tenminste nog een mooi modern complex met warme kleedkamers. Was de wedstrijd maar vast voorbij.

Weer vallen mijn ogen bijna dicht. Eén troost: het wordt een eenvoudig potje, Excelsior uit.

zondag 24 oktober 2010

Too big to fail

'Too big to fail'. Deze term wordt gebruikt om financiële instellingen aan te duiden die zó belangrijk zijn voor het algehele financiële systeem dat het 'omvallen' van deze instellingen het voortbestaan van het hele systeem in gevaar zou brengen. Daarom zou de overheid deze instellingen te allen tijde moeten redden. Onbewust had ik altijd het gevoel dat dit ook gold voor de grootste voetbalclubs. Een slecht jaar, ok. Tien slechte jaren, kan ook nog. Maar ophouden te bestaan? Dit leek me altijd onmogelijk. Deze clubs zijn toch een cruciaal onderdeel van onze samenleving? Voor grote hoeveelheden mensen zijn ze een belangrijk deel van hun leven. Voor mijn gevoel zou alleen de collectieve wil van die mensen al genoeg moeten zijn om zo'n club in leven te houden.

Na het 10-0 verlies van Feyenoord tegen PSV surf ik wat rond. De Feyenoord-website is uit de lucht. 'Been stelt zijn positie ter discussie' zegt Radio Rijnmond. Op de fora en in de comments van de voetbalwebsites weten de Feyenoorders het echt niet meer. 'Revolutie!' roepen sommigen, en 'alle spelers eruit!'. Vanavond zal het wel weer onrustig zijn bij De Kuip. Maar wat kan het Feyenoord-bestuur doen? Niemand lijkt te geloven dat een nieuwe trainer echt zal helpen, en geld voor spelers is er niet. 'Hier zijn geen woorden voor en daden blijven uit' lees ik op Twitter. Dat is dan wel weer poëtisch. 'De stekker eruit. Falliet verklaren die hap.' schrijft zelfs een Feyenoorder.

Tim de Cler is de enige Feyenoorder die voor de camera verschijnt. 'Hier zijn geen woorden voor' en 'ik heb dit nog nooit meegemaakt' is het enige dat hij uit kan brengen.

Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Dat hadden de bestuurders van de mega-banken ook niet, maar ten onder gingen ze toch. Ik hoop dat Feyenoord echt too big to fail is, want ik meen het echt, een Eredivisie zonder Feyenoord is de Eredivisie niet meer.

vrijdag 22 oktober 2010

Overwinteren

Na één goed resultaat van Ajax in de Champions League is het dromen begonnen: overwinteren in Europa. Na een training vroeg een andere Ajacied mij – nadat we wat zaten te rekenen over onze kansen – of je na de groepsfase nu liever één ronde in de Champions League speelt en er daarna uitvliegt, of een niveau lager, in de Europa League met de kans nog een paar rondes verder te komen.

De vraag lijkt: Ga je voor het geld van de Champions League of voor de sportiviteit in de Europa League?

Maar de vraag is: ga je voor de woensdagavond met vrienden op de bank, de hymne op de achtergrond en het vertrouwde NOS-commentaar?

Of voor die paar uitzendingen van RTL, het laatste kwartiertje meepakken, na een avondcollege op donderdagavond.

Duidelijk.

Eenzame keeper





maandag 18 oktober 2010

Live-blogging

De Engelse krant the Guardian heeft mij het afgelopen WK een grote dienst bewezen. Als er wedstrijden gespeeld werden terwijl ik moest werken, kon ik deze volgen via de minute-by-minute live-blogs op de website van deze krant. Deze waren snel, informatief en vaak heel grappig. Niets dan lof. Logisch dus ook dat de krant na het WK is doorgegaan met deze blogs maken, over Champions League wedstrijden, de Premier League of bijvoorbeeld Utrecht-Liverpool. (5 min: "A quiet start, this. Dirk Kuyt takes the opportunity to look around the stands, the former Utrecht player dreaming dreamy dreams of old times").

Erg leuk allemaal, maar sinds kort heb ik het idee dat ze in hun enthousiasme misschien wat zijn doorgeschoten, getuige vorige week het 'Chileense mijnwerkers reddingsoperatie'-live-blog en het 'Liverpool wordt verkocht'-live-blog.

Toch was ik nog -even- verbaasd toen ik vanmorgen de website opende: het 'er is een gerucht dat Wayne Rooney Manchester United weleens zou kunnen gaan verlaten'-live-blog.

PS. Eigenlijk zou het me ook niet moeten verbazen, want Wayne Rooney brengt in Engeland rare reacties teweeg, zo beschreef Sjaak hier anderhalf jaar geleden.

Plof

Ik ben klaar om naar de club te gaan, maar ik moet nog ontbijten. Ik heb niets in huis, dus ga ik naar de supermarkt bij het station. Een zak krentenbollen en een grote fles drinkontbijt, daar moet ik 90 minuten op vol kunnen maken. De krentenbollen heb ik voor ik bij de club ben al op.

Het is druk in de kantine want het eerste speelt thuis. Ik ben de eerste van het team en dat is mooi, want dan kan ik nog even de VI lezen aan de leestafel en een koffie drinken. Over de geluidsinstallatie klinkt “Leugenaar (je zei dat je van me hield)” van een mij onbekende artiest.

De tegenstanders zijn bekenden van afgelopen seizoen, toen verloren we twee keer van ze. Ik zal de centrumspits moeten oppakken, die was erg goed vorig jaar.

De spits blijkt ook de corners te nemen, dus bij de eerste hoekschop zoek ik iemand anders om op te pikken. Het wordt een boomlange centrale verdediger. “Zo, jij bent best groot”, zeg ik tegen hem. “Ja jij ook wel”. Dat is ook weer zo, denk ik. Alle corners vliegen hoog over ons heen.

Het is een prachtige voetbaldag en een mooi wedstrijdverloop. We komen achter maar winnen wel. We douchen met een kratje en kijken in de zon naar het eerste, dat goed speelt en wint. In de kantine worden kaarten verkocht voor een feestavond met diverse artiesten. Als al het voetbal voorbij is fiets ik naar huis.

Thuis keer ik mijn voetbaltas om boven de wasmand. Een volle fles drinkontbijt ploft als laatste op de vieze was.

zondag 17 oktober 2010

Media

Voetballers krijgen al op jonge leeftijd mediatraining. Dit maakt het schier onmogelijk een leuk gesprek te hebben met die gasten wanneer er een camera draait. Gesprekken na een wedstrijd voegen dan ook bijna nooit wat toe. Toch blijf je kijken. Maar dat is weer een ander verhaal.

Zelfs bij een gewone vraag – lekker uitgerust tijdens de vakantie? Of: Hoe was het feest? – krijg je de verhalen die je na een wedstrijd hoort. “We moeten gewoon rustig doorgaan”, “We hebben een goede stap gezet” en meer van dat.

Er zijn natuurlijk uitzonderingen: Theo Janssen bijvoorbeeld, of Ruud van Nistelrooij. En bij de trainers lopen er genoeg rond die je nog wat nieuws vertellen of ten minste een glimlach op je gezicht toveren. Nee, niet Fred Rutten. Ook dat is weer een ander verhaal.

Een mooi voorbeeld toont Urby Emanuelson. In een interviewtje geeft Urby antwoord alsof hem gevraagd is of Ajax kampioen gaat worden, of gaat overleven in Europa. “Het begin is gezet”, zegt hij.

In feite werd hem gevraagd hoe kort hij zijn haar ging knippen. (video)

vrijdag 15 oktober 2010

Droom

Vroeger droomde ik iedere nacht over voetbal. Over hoe ik gevraagd werd voor dat ene elftal, over hoe ik dat toernooi won, of over hoe ik de winnende scoorde – laatste minuut, penalty. Hier kwam ik altijd bij uit als ik niet kon slapen en mijn moeder zei: “Denk maar aan wat leuks.”

Nu droom ik eigenlijk nooit meer over voetbal. Tot vannacht.

Droom: ik kwam op zondag wat later aan in de kleedkamer. Zulke dingen zijn normaal bij ons; iedere week is er wel een te laat. Soms leidt het tot discussie, vaker gaan we er aan voorbij.

Op het veld sloot ik me aan bij de warming-up. Ik liep naar mijn maatje op het middenveld – dat wil zeggen, mijn echte maat op het middenveld is langdurig geblesseerd, dus nu vorm ik met een nieuw maatje het centrum – maar hij ontweek mij. Hij liep weg. Alsof we ruzie hadden.

De scheids floot om de aanvoerders bij zich te roepen. Ik ging klaar staan, tot mijn maatje mij naar de kant duwde: “Je begint wissel.” Tijd voor discussie was er niet.

Ik sjokte naar de kant. Toen schrok ik wakker. Ik kijk nu al uit naar zondag.

maandag 11 oktober 2010

Peer

Het is overbekend dat het voetbal kijken met leken, zoals dat af en toe noodgedwongen voorkomt, een veelheid aan ongenoegens met zich meebrengt. Eén der meest vervelende hiervan doet zich voor als iemand, die zich ten onrechte gekwalificeerd acht commentaar te geven, na een slechte actie begint te oreren over "dat ze er toch elke dag op kunnen oefenen" en "er miljoenen voor betaald krijgen en er nog steeds niets van kunnen".

Hoewel ik mij hier buitengewoon aan kan ergeren betrap ik mezelf tot mijn schaamte in bepaalde situaties ook op dit soort sentimenten, en dat betreft altijd afstandsschoten. Hoe is het toch in 's hemelsnaam mogelijk dat zo veel afstandsschoten richting cornervlag of tweede ring verdwijnen? Ze oefenen daar toch elke dag op? Bij in één keer genomen ballen is het percentage dat op doel gaat potverdorie nog geen vijf procent!

Sinds mijn eigen wedstrijd van afgelopen zondag ben ik er weer even aan herinnerd hoe dit komt.

Ik ben mee naar voren, sta even buiten de zestien in gunstige positie, roep de naam van degene die zich even voor me heeft vastgelopen, hij legt de bal mooi terug en ik denk "nu ga ik me die bal toch een enorme peer verkopen.."

Dat moet je dus niet doen.

vrijdag 8 oktober 2010

Paardenkus

De ANP-journalist die in een nieuwsbericht over Klaas Jan Huntelaar schreef dat hij “een gevoelige tik op zijn bovenbeen, een zogeheten paardenkus” heeft gehad, moet daar een mooie fles wijn voor hebben gekregen.

Je kent het, die weddenschap – eigenlijk meer een overeenkomst – dat wanneer je een prachtwoord in de juiste context, zonder opsmuk, zonder dat het gezocht is, weet te gebruiken, je een bewonderenswaardige blik van je vrienden kan krijgen. En als je echt scoort een fles wijn.

Het gaat niet om die clichés in de rust, of om de geintjes op de bank op zondagavond.

Ook ‘zondagsschot, ‘zespuntenwedstrijd’ en een ‘
ziekenhuisbal’ zijn al te veel ingeburgerd.

Nee, het zijn de woorden die altijd even tussen aanhalingstekens geplaatst moeten worden, cursief worden geplaatst, of worden voorafgegaan door ‘een zogeheten’. De beste zijn zelfs via Google nauwelijks te vinden.

Dus: een paardenkus, ook wel bekend als ‘ijsbeentje’. Of wat te denken van een ‘Bobby-training’.

Graag meer van dat.

woensdag 6 oktober 2010

Poepen

Als je zegt verhalen achter het voetbal te vertellen, moet je soms ver gaan.

Daar gaat ‘ie dan: voetballers en poepen.

Helemaal actueel, want dit weekend rende NAC-speler Kees Luijckx in de 65e minuut plotseling van het veld. Hij had hier helaas geen romantische redenen voor. Het was niet dat Kees in een vlaag van verstandsverbijstering dacht: wat doe ik hier toch allemaal, dat gepiel op zaterdagavond, ik ga naar huis, mijn maten in de kroeg opzoeken, ik ga weer leren, een echt vak, net als vader voor de klas.

Nee, Kees moest poepen. Sommige jongens vergeten hun schoenen, sokken of scheenbeschermers, andere beginnen de wedstrijd met volle darmen.

In de 65e minuut rende Kees het veld af, een minuut later was hij terug. Maar hoe regel je zoiets in het profvoetbal? Is het gewoon rennen en terugkeren? Of zou Kees tijdens een corner een ploegmaat om raad hebben gevraagd? Of even naar de lijn roepen: “Trainer, ik moet eigenlijk even poepen. Kan dat?” Of de scheids: “Scheidsie, momentje hoor, leg het effe stil, ben zo terug, echt één minuutje.”

Ach, in de 8e klasse hebben we het allemaal meegemaakt. Toen van de zomer onze kleedkamers verbouwd werden, en daarmee onbegaanbaar waren, sprintte er één met een oude sok, uit de tas gegrist, de bosjes in. Daar keek niemand echt van op. Jammer dat de bal even later ook 'ongeveer daar' de bosjes invloog.

Toch zijn het de momenten die het voetbalweekend kleur geven. Zondag zullen – in navolging van gesprekken aan de voetbaltafels – de grappen in de kleedkamer en kantine over Kees gaan die moest poepen.

zondag 3 oktober 2010

In balbezit

In de jaren dat ik op z’n minst wekelijks tegen een bal trapte, heb ik er een zwembad aan ballen doorheen gejaagd. Welke jongen niet. Soms deed je maanden met een bal, soms was het in een week gebeurd. Dan belandde je bal met een doffe plof in de prikkelbosjes – de nachtmerrie van elke bal – of begaf het buitenleer het al snel bij het oeverloos afranselen van je bal tegen een muurtje, zodat de binnenbal als een acute puist de kop op kwam steken.

Maar als mijn bal over een heg in iemands tuin neerdaalde, of met een onbesuisde lob op een dak belandde, gaf ik zelden op. Dan besteeg ik de regenpijp, of raapte ik al mijn stoere moed bijeen, belde ik aan bij de buurman -of vrouw (die me al zo vaak had gewaarschuwd) en beloofde ik dat ik nu echt elders een voetbalveldje zou zoeken. Maar als men niet thuis (of bereid) was om de bal terug te geven, moest je wat anders bedenken.

Zo heb ik nog wel eens op een vriend gestaan, die op zijn beurt weer op een andere kameraad (de sterkste van het gezelschap) stond. Met een doorslaggevend laatste zetje baande ik me een weg door de wildgroei van halfdorre klimop, over een betongrijze muur in een betongrijze arbeiderswijk in Scheveningen. Eenmaal over de muur kon ik mijn bal weer in de armen sluiten, maar vervolgens moest al het tuinmeubilair er aan te pas te komen om mij terug te krijgen over de verwilderde omheining. Het kostte me een spijkerbroek, maar het scheelde me een nieuwe bal.

Eén keer verloor ik het, en wel van de elementen. In de vroege jaren ’90, in de jaren van testbeeld op tv, MC Hammer op de radio en Word Perfect op de pc – die je trouwens toch nog niet had – ging ik naar zee. Ik had zo’n plastic oranje bal bij me, met een opdruk van zwarte vlakken. Als het waaide, moest je ‘m stevig vasthouden, vooral aan zee. De wind stond landafwaarts en de zee kopje-rolde over het strand. De golven bleven onophoudelijk komen en tuimelden voor mijn voeten. Dat het eb werd deed daar niets aan af, dacht ik. Bij het gebrek aan een voetbalmaatje, vatte ik het briljante idee op om mijn bal een geweldig harde trap te geven richting zee. Die zou hem zonder twijfel weldra weer terugbrengen en uitspuwen voor mijn voeten.

Met dat vertrouwen in de grote vriendelijke zee gaf ik de bal een ram met alle kracht die ik in mijn rechter had. En met een beetje geluk, gelet op de winderige omstandigheden, raakte ik hem absoluut niet slecht. Trots keek ik hem na. Nu even wachten, en straks weer opnieuw. Maar de zee had geen trek in een potje voetbal, het eb zette vastberaden door. En op het moment dat ik dat besefte was de bal al te ver van de kust om hem nog te gaan halen. Ik heb hem nagekeken tot ik zeker wist dat ik geen oranje meer zag.

De tennisbal van onze hond bleef ook ooit achter in de zee, die zonk. (In tegenstelling tot mijn oranje bal, want ik veronderstel dat die nog altijd wat ronddobbert tussen Nederland en Engeland). Omdat de hond niet van opgeven wilde weten, moest er een nieuwe bal worden gehaald, terwijl onze viervoeter ondertussen radeloos, maar driftig en proestend bleef zoeken en happen in de branding. Alleen met een nieuwe bal was hij weer te paaien en zou hij weer meekomen naar huis.

Daags na de kennismaking met het onverbiddelijke getij, zocht ook ik weer een nieuwe bal, waar ik al snel weer evenveel van hield als van de vorige.

Door: Pieter Bosch, student Nederlands in Utrecht (twitter.com/pieterabosch)

vrijdag 1 oktober 2010

Winnen

Zitten we bier te drinken, wordt er gevoetbald. Niet op een tv in de bar, maar op het gras niet ver van het terras, op een klein veldje met twee metalen doeltjes. Nu hebben we altijd de neiging om mee te willen doen met dit soort potjes, maar die onderdrukken we, want het spel is in volle gang, het gaat er serieus aan toe, en we zitten tenslotte bier te drinken. We hebben ervaren dat zelfs relatief kleine hoeveelheden alcohol ons spel veel kwaad doen. Kijken dus maar.

Het spel is vier tegen vier, en het lijkt erop dat het ene team het andere heeft uitgedaagd; dat er niet uit één grote groep twee teams zijn samengesteld. Dit leiden we af aan het feit dat de twee teams totaal verschillend zijn: vier straatvoetballers tegen vier veldvoetballers, trucjes tegen schouderduwen, snel tikken tegen organisatie en goed verdedigen. Er wordt gespeeld om de heerschappij over het veldje, denken wij.

Het is mooi om naar te kijken, want iedereen op het veldje kan voetballen. Het spel golft op en neer en het is lastig te zien wat de bovenliggende partij is. Ik vraag me af voor wie ik ben. Ik identificeer me meer met de veld- dan met de straatspelers, maar dat is nog geen reden om partij te kiezen. Ik bespreek de kwestie met mijn mededrinkers, en er ontstaan twee kampen die elkaars voorkeur op luide toon bekritiseren. Bij een pauze in de discussie kijken en luisteren we naar het voetbal.

De veldjongens scoren.

De straatvoetballers tikken iedereen gek.

Niemand houdt de stand bij.