maandag 29 december 2008

Winterstop

Buiten is het -4, binnen zitten we in de kroeg, een biertje erbij en kijken naar AZ-NEC. Normaliter zouden we ’s zondags zelf voetballen, maar we hebben winterstop, zoals het hoort tijdens de feestdagen. De winterstop van de profs duurt tegenwoordig nog maar drie weken. Op 16 januari beginnen ze alweer, ze spelen 34 wedstrijden, plus beker, Europees en interlandvoetbal. Sinds een paar jaar dus zelfs op Tweede Kerstdag.

Wij spelen maar 22 wedstrijden per jaar, plus een handvol voor de beker. Dit geeft ons tijd om eens wat anders te doen, zoals het bezoeken van een wedstrijd in de eredivisie, of lekker de kroeg in te gaan. Om voetbal te kijken. De profs blijven spelen om een land, wereld, van verslaafden te bedienen. Over drie weken begint het pas weer, eens kijken of er nog transfernieuws is.

Vinger

Hij staat 2-1 achter. Een gevalletje: het betere van het spel, maar te weinig krijgen. Als in blessuretijd na een rommelige situatie de gelijkmaker binnen wordt gewerkt staat hij te springen langs de kant: gerechtigdheid. Maar iets dieper in de blessuretijd wordt dit enthousiasme weggevaagd. Een goal om de oren en hij staat weer met lege handen.

In de emotie gaat zijn middelvinger omhoog. Even. Heel kort. Dan verdwijnt de vinger, in één beweging achter de rug. Zoals de grap op het schoolplein waarbij je je hand uitreikte en op het moment dat de ander die wilde schudden nonchalant naar boven trok en door je haar haalde.

Maar waar vorig jaar lieden die over de schreef gingen in taal en handelen rondom het voetbalveld hardnekkig werden verdedigd, bood de coach van F.C. Groningen, Ron Jans, direct zijn excuses aan.

Duim omhoog voor Jans.

1995

Wij zitten op de bank, uit te hijgen van een potje op de spelcomputer Wii waarbij een actieve houding nodig is. Op tv is het 1995. We zien een man die op dit moment winterkampioen is met AZ. De man roept:

'We zijn de beste. En niet alleen van Amsterdam, maar ook van Rotterdam, en ook van Eindhoven, en ook van Europa. Wij zijn de beste van de wereld!'

Onder leiding van Louis van Gaal wordt Ajax in 1995 zonder ook maar een keer te verliezen kampioen, wint de Champions League en als klap op de vuurpijl de Wereldbeker in Tokio. We praten over wat wij deden in 1995 en over hoe mooi het is dat dit team het jongste team is dat de Champions League heeft gewonnen. Inderdaad, jongens waren het. Overmars, De Boertjes, Davids, Seedorf, Kluivert, Reiziger. Achttien, twintig, tweeëntwintig hooguit.

Wij kijken elkaar aan: tweeëntwintig, drieentwintig, zesentwintig en achtentwintig jaar. Tot de stilte wordt verbroken: 'Tsja, sommigen winnen de Wereldbeker op hun achttiende, anderen staan op hun achtentwintigste in hun pyamabroek te wiiën.'

maandag 22 december 2008

Moment van het weekend

In het amateurvoetbal moet je vaak zelf een scheidsrechter leveren. Dit levert nogal eens problemen op. Zo floot een van onze geblesseerden ooit een wedstrijd die hoog opliep. De tegenstander wist hem constant te vinden, tot het moment dat een van hen tierend op hem af kwam en de stoppen bij onze scheids doorsloegen: als een van ons er niet tussen was gesprongen, zou dit in een handgemeen zijn ontaard.

Een scheidsrechter op de vuist – nogal uniek. Dit weekend speelde zich ook een nogal unieke situatie af waarbij de een voor de ander in de bres sprong.

Toneel is PSV-Feyenoord. De Rotterdamse ploeg speelt aardig, maar staat 1-0 achter. Verder hebben twee spelers al een gele kaart gepakt die zorgt dat zij de volgende wedstrijd geschorst zijn - Verbeek moet weer puzzelen.

Rechtsback Tiendalli heeft ook al geel en terwijl de wedstrijd bijna is afgelopen, raakt hij in een opstootje met – hoe kan het ook anders – Danko Lazovic. Beide geel, zou je zeggen. De nuchtere, altijd zo rustige Verbeek staat aan de kant en ziet het op tien meter van hem af gebeuren. Hij kijkt even naar rechts en rent het veld in om Tiendalli weg te trekken bij Lazovic. 'Bij de strot te grijpen', verklaart hij later. Om hem te behoeden voor een tweede gele kaart, een rode kaart, en een schorsing.

Voor deze heldendaad had Verbeek zelf een kaart moeten krijgen, maar scheidsrechter Braamhaar voelde de situatie aan: Verbeek heeft het al zo zwaar.

Ervaring

Mijn vraag is: als we nog nooit een wedstrijd op TV hadden gezien, waren we dan ook met de armen om elkaars schouders in de middencirkel gaan staan?

Even uitleggen: een wedstrijd voor de beker; na twee counters staan we in de rust met 2-0 voor. We buigen behoorlijk maar breken nog niet. In de tweede helft krijgen de tegenstanders waar ze in alle eerlijkheid ook wel recht op hebben: twee doelpunten. De achtste klasse kent geen verlenging en iedereen weet in de laatste minuten waar dit op uit gaat draaien. Dit wordt onze eerste penaltyserie aller tijden.

Dit wordt helemaal niet onze eerste penaltyserie aller tijden. We hebben er al heel wat meegemaakt: tegen Italië in 2000, bijvoorbeeld, of tegen Brazilie in 1998, velen ook tegen Juventus in 1996 of zelfs tegen Denemarken in 1992. We weten goed wat verliezen is, van winnen hebben we een vaag idee: sommigen waren erbij tegen Gremio in 1995 en iedereen tegen de Zweden in 2004.

Geroutineerd doorlopen we de procedure: vijf namen vaststellen, de keeper op zijn schouder slaan en ons verzamelen in de middencirkel. Één voor één maken onze spelers en die van de tegenpartij hun tocht naar de penaltystip. Na tien strafschoppen staat het 4-4. Dan missen wij en raken zij, en rent hun team juichend naar de beslissende schutter. Wij laten ons achterover vallen en zeggen tegen degenen die misten dat het niet uitmaakt: zij durfden hem tenminste te nemen.

Ons uitgebreide verleden als toeschouwer beïnvloedt hoe we ons gedragen in het veld. Onze ervaringen op het veld voegen we toe aan de herinneringen uit het verleden. Helaas wordt het rijtje nederlagen nu met Leiden 2008 uitgebreid.

maandag 15 december 2008

‘Attamottamotta’

Te scanderen bij wedstrijden van de Graafschap als ‘ah-tà-motta, ahtamottamotta’, voor kenners op de melodie van ‘Friesland boppe, Friezen moet je schoppen’. Een pracht van een strijdkreet, een karakteristiek motto voor de landsaard van de Achterhoek bovendien. Jammer dat de argeloze voetballiefhebber als niet-Achterhoeker er niets van begrijpt. Er ook niets van kan begrijpen, vanwege het dialect en de typische mentaliteit die er uit spreekt. Eén en ander laat zich maar moeizaam uitleggen. Vandaar misschien dat het altijd stil blijft in het bezoekersvak (voor de verbale ‘wedstrijd in een wedstrijd’ gemakshalve gelegen naast het sfeervak van de thuisclub) als het weer eens van de tribunes van de Vijverberg rolt. Altijd kort, maar krachtig en massaal.

Wanneer de Graafschap de akker van het eigen stadion tweewekelijks omploegt en de punten sprokkelt wordt ‘attamottamotta’ niet ingezet bij technische hoogstandjes. Niet alleen omdat die zeldzaam zijn bij de Superboeren, maar ook omdat voetbalvernuft niet bepaald past bij de strekking van de tekst. Het Achterhoeks kent het gezegde ‘als het mot, dan mot dat moar’. De letterlijke betekenis is: ‘als het moet, dan moet het’. Een gruwelvertaling voor de rasechte Achterhoeker, maar een eerste stap in een poging om te komen tot een tot uitleg voor allochtonen.

Men scandeert het wanneer de bal op een afzichtelijke wijze de tribune in of het stadion uit verdwijnt. Men scandeert het ook als er ingegrepen wordt met een stevige tackle, waarbij liefst de man meegnomen wordt. Bij de Graafschap zijn schoffelaars als René Bot nog culthelden. Ook te scanderen als er een opstootje is op het veld of op de tribunes. Tot slot is het belangrijk ‘attamottamotta’ in te zetten als strijd vereist is, maar tot dusver in een wedstrijd achterwege is gebleven. Het motto kan ook worden gebruikt om geld in te zamelen. Terwijl begin jaren ’70 met de actie ‘een tientje voor Guus’ met behulp van melkbussen een inzameling werd gehouden voor de terugkeer van Guus Hiddink, werd vorig seizoen een verkoopactie gestart waarin sjaals met ‘attamottamotta’ erop gekocht konden worden. De opbrengst was, in deze tijden waarin het grote geld in het voetbal regeert, geheel bestemd voor het spelersfonds.

Attamottamotta staat voor werklust, werken voor je geld, de mouwen op stropen, onverzettelijkheid, de schouders eronder, doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg en meer van die clichés die je vaak hoort als het over de Superboeren gaat. Beter had ik eigenlijk helemaal niet kunnen beginnen aan dit stukje. Beter is het namelijk om de sfeer te komen proeven op de Vijverberg en mee te scanderen. ‘D’ran’, zoals het bordje aan het einde van de spelerstunnel de blauw-witte helden op het hart drukt. Attamotta, attamotta motta!

Door Arthur

Jaaroverzicht

In de vier maanden dat Voetwerk nu bestaat, heeft menig gastschrijver zijn debuut gemaakt op dit blog. Nu is het ook tijd voor uw debuut. Want in alle jaaroverzichten kan Voetwerk niet achterblijven. Dus vragen we u uw mooiste voetbalmoment van het jaar 2008 naar Voetwerk te sturen, dan zullen we in januari terugblikken aan de hand van uw stukje. De mooiste momenten en beste beschrijvingen worden geplaatst.

Reageer hieronder of stuur uw stukje naar voetwerk@gmail.com

Clubliefde

Nooit gedacht.

Dat ik nog eens in een stadion zou zitten om te kijken naar Ajax-NAC. Ten eerste ga ik bijna nooit naar voetbalwedstrijden en ten tweede ben ik van kleins af aan al Feyenoordfan.

Mijn bezoek aan deze voetbaltopper (want het was nr. 2 tegen nr. 4) leverde mij dan ook de nodige hoon op van familie en vrienden, die het maar een raar idee vonden, een Feyenoorder bij een Ajaxwedstrijd. Zo stuurde een vriend (Ajaxfan) een sms: "Jij bent voor Feyenoord." Ik antwoordde hem dat hij het inderdaad bij het juiste eind had, maar dat je voor goed voetbal op dit moment niet bij Feyenoord moet zijn.

Ook niet bij Ajax, constateerde ik, maar desalniettemin had ik het aardig naar mijn zin. De wedstrijd eindigde in 3-0 en de hartverwarmende vreugde van de Ajaxfans om me heen (in het bijzonder vriend Job met wie ik er samen was) maakten het schrale duel tot een vermakelijk uitje.

De hamvraag blijft natuurlijk wel: wat doet een (hartstochtelijk) fan van de club uit Rotterdam-Zuid met een glimlach bij een wedstrijd die de aartsrivaal winnend afsluit? Welnu, daar is een eenvoudig antwoord op te geven: met de jaren worden de hartstocht voor Feyenoord en de afschuw jegens Ajax minder.

Het wegebben van de passie komt voornamelijk door het allerbelabberdste spel van mijn favoriete ploeg en de navenante prestaties, die hebben geleid tot een treurige twaalfde plaats in de Eredivisie. Oke, als Feyenoordaanhanger weet je dat je één, hooguit twee keer per decennium een prijs kunt bejubelen en dat het de andere jaren armoe troef is. Maar na twee droevige seizoenen (een zevende en zesde plaats in de eindstand) voel ik me dit jaar als de bokser die murw geslagen in de touwen hangt. Een bokser die bovendien denkt dat hij het ergste gehad heeft, maar ondanks zijn aangeslagen toestand nog even de knock-out krijgt uitgedeeld. Zo ongeveer voelde de 3-1 thuisnederlaag tegen De Graafschap vorige week.

En dus kon ik het voor mezelf aardig verantwoorden dat ik goed geluimd op de Amsterdamse tribune zat en klapte voor de doelpunten van Ajax. Ik zat er als neutrale toeschouwer en had me prima vermaakt.

Maar toch, eenmaal thuis begon het te knagen. In de pakweg vijftien jaar dat ik voetbalfan ben, is het aantal wedstrijden dat ik heb bezocht op twee handen te tellen. En daarvan waren er maar twee waarin Feyenoord een van de spelende ploegen was. Die statistiek trof me minstens even hard als het besef dat ik, ooit vurig Ajaxhater, met plezier naar de ‘godenzonen' had zitten kijken.

Ik bedacht me geen moment en heb direct een clubkaart van Feyenoord aangevraagd. Want die halfzachte clubliefde van mij kan wel een oppepper gebruiken. En misschien dat het de jongens uit Rotterdam-Zuid inspireert tot betere prestaties, zodat ik binnenkort ook met een glimlach op de tribune van De Kuip zit.

Door Jamie

maandag 8 december 2008

FC Cyril

De naam Cyril is afgeleid van het Griekse Kyrillos, wat 'heer' of 'meester' betekent. Dat klopt dan aardig, want Cyril is duidelijk heer en meester in het elftal van onze tegenstander. Hij heeft een vrije rol, uiteraard, als de echte groten. Constant klinkt zijn naam: 'hier, Cyril!', 'naar Cyril!'. Zonder hem waren ze reddeloos verloren, het lijkt wel of hij overal bij betrokken is. Ik vraag mijn eigen tegenstander hoeveel spelers in zijn team Cyril heten, maar hij kijkt me niet-begrijpend aan.

Als de scheids fluit voor de rust komt er een jochie met een gouden bal in zijn handen het veld oplopen. Cyril zegt: 'Krijgt papa een kusje?' Natuurlijk is het zijn kind. Hij is hier de man des huizes, de pater familias.


Ondanks Cyril gaan we toch winnen. Ondanks zijn assist gaan we toch winnen. Ondanks een penalty tegen – ingeschoten door Cyril – gaan we toch winnen. Want wij zijn met meer dan één. Tegen een echt team gaat zelfs FC Cyril ten onder.

Voetbal in Beeld II


Winterstop

Dat het tijd is voor de winterstop - even zonder voetbal, want op het moment zie ik overal voetbal in - werd mij afgelopen week duidelijk tijdens het lezen van een boek over de Nederlandse politiek.

Ik las:

'In 1996 verliet Deetman de Tweede Kamer. Zijn plaats op de voorzittersstoel werd na een kort maar hevig politiek steekspel ingenomen door PSV'er Piet Bukman. Vanwege zijn onervarenheid...'

Huh? PSV'er?

Na tweede lezing bleek Bukman gewoon een CDA'er te zijn, afkomstig uit een anti-revolutionair tuindersgezin.

maandag 1 december 2008

Invalbeurten

Het is al bijna 12 jaar geleden, maar vergeten zal ik het niet snel: de snelste rode kaart in de eredivisie na een invalbeurt. Dat lijkt triviaal, maar ik ben nu eenmaal bedeeld met een stel hersens dat nutteloze feitjes liever en beter onthoudt dan wetenschappelijke theorieën en praktische kennis. Die breingesteldheid heeft me meer na- dan voordelen opgeleverd, maar voor een voetbalblog lijkt deze handicap me bij uitstek wél geschikt.

Zo kan ik moeiteloos oplepelen dat Marcio Santos, de met veel bombarie gehaalde Braziliaanse wereldkampioen, op 22 december 1996 in de wedstrijd Ajax-PSV mocht invallen. Hij loste Mario Melchiot af en sprintte direct achter een tegenstander aan, om die luttele tellen later van achteren onderuit te schoffelen. En zo kon Santos, 19 seconden nadat hij was ingevallen, het veld alweer verlaten met een rode kaart op zak.

De aanleiding voor deze anekdote is een voorval in de uiterst vermakelijke wedstrijd Heerenveen-PSV van afgelopen zaterdag. De Eindhovenaren werden door Heerenveen vakkundig op een 2-0 achterstand gezet, maar kwamen wonderbaarlijk genoeg nog terug tot 2-2. Aangezien er na de gelijkmaker nog maar een paar minuten te spelen waren en PSV plots de overhand had, probeerde Heerenveen de tijd opzichtig te rekken.

Om die reden besloot trainer Sollied diep in blessuretijd nog eens te wisselen – een veel gebruikt middel van angstige coaches om de resterende speeltijd vol te maken. Het bord ging omhoog en wees aan dat nummer 35, Gerald Sibon, zou worden vervangen door nummer 44.

Daar stond hij dan, de 18-jarige Pool Pavel Wojciechowski. Klaar om in te vallen en nog even wat speelminuten mee te pakken. Ik had enorm met de jongen te doen, want de klok wees inmiddels aan dat de blessuretijd nagenoeg was verstreken. Ik hoopte voor hem dat de scheidsrechter uit medelijden in ieder geval nog een minuutje extra zou laten doorspelen.

Helaas.

Terwijl de Pool het veld op sprintte, blies arbiter Kuipers voor het einde. En zo werd Pavel Wojciechowski de speler met de kortste invalbeurt in de eredivisie. Zielig, maar ook onvergetelijk.

Vraag me er over 12 jaar nog maar eens naar.

Door Jamie.

Jamie schreef eerder voor de sportredactie van Volkskrant. Hier een selectie van een aantal sportverhalen op zijn blog over Feyenoord, de Tour, Wimbledon en zwemmen.

'E guy nobo'

Ik ben vijf minuten te laat, maar ben toch een van de eersten. Op het veld staat een jongen al klaar. Hij is jong, iets te zwaar, en komt nerveus over. Zijn schoenen glimmen en hij heeft lang nagedacht over wat hij aanheeft. Hij is nieuw.

Als de trainig begint, bespreekt de trainer de aankomende wedstrijd en zeurt wat over de instelling. Hij herrinnert ons aan het feit dat we in de hoofdklasse spelen en ons zo ook moeten gedragen. De nieuwe jongen voelt zich meteen aangesproken en glimt alleen al bij de gedachte. De nieuwe jongen wordt niet voorgesteld.

Bij de warming-up probeert de nieuwe jongen al uit te blinken. Hij zweet zich kapot. De nodige opmerkingen over zijn te enthousiaste knieheffingen vliegen al over het veld. Aangezien niemand verder naar zijn naam heeft gevraagd noemt men hem maar 'e guy nobo', de nieuwe jongen. Tijdens de training lukt niet veel. Hij weet zijn technische onkunde en motorische tekortkomingen niet goed te verbergen. Er wordt om hem gelachen. Ik snap de humor niet echt en heb medelijden met hem. Ik geef hem een paar tips, maar de verwarde blik in zijn ogen zegt mij dat hij ze niet snapt. Om zaken erger te maken wordt hij gepoort en valt hij achterover. Iedereen lacht en hij lacht geforceerd mee. Hij wil helemaal niet lachen. Hij wil het liefst van het veld lopen.

Na de training hoor je weinig over tactiek, of de aankomende wedstrijd. Het meest besproken onderwerp is hij. Ik zie hem stil en teleurgesteld weglopen en loop naar hem toe. Ik vraag naar zijn naam. Hij heeft geen behoefte aan een gesprek. Na die eerste training heb ik hem nooit meer gezien en eerlijk gezegd ben ik zijn naam ook vergeten.

Voetbal is voor velen een prachtige sport. Voor deze jongen niet meer. Voor de nieuwe jongen is het hard en genadeloos geweest. Misschien dat hij het ergens anders nog een keer probeert, of een niveautje lager zijn best gaat doen. Ik betwijfel het. Mijn trainer in de A-tjes zei altijd: "Bo por stima futbol cuanto cu bo kier, pero si futbol no stimabo bek...lage bai."

"Je kan zoveel van voetbal houden als je wilt, maar als voetbal niet van jou houdt...laat het dan maar gaan."

Door Wes

Buren

Alle jaren dat ik mijn seizoenskaart bij Ajax heb, heb ik dezelfde buren gehad. Voor me zit een man van middelbare leeftijd die vroeger altijd zijn zoon bij zich had, maar tegenwoordig elke keer iemand anders. Zijn accent verraadt dat hij niet uit Amsterdam komt (“Loop’n Klaes-Jan! Loop’n!”).

Links van ons zitten een Amsterdamse vader en zoon, waarvan de vader nooit wat zegt en de zoon werkelijk altijd loopt te zeuren. Nou is er de afgelopen jaren veel te zeuren geweest, maar hij maakt het wel heel bont. Ik heb nog nooit iets positiefs uit zijn mond gehoord. Hij zingt ook nooit mee en moedigt niet aan.

Rechts naast ons zit niemand, daar is het gangpad.

Achter ons zitten mijn favoriete buren, twee grote kerels, heftruckchauffeurs. Eén van hen praat graag, heel graag. Of eigenlijk moet ik zeggen: één van hen maakt graag geluiden. Vroeger riep hij op willekeurige momenten heel hard ‘PRUTSERS’, wat vaak nog wel relevant was, of ‘COLA’, wat minder relevant was. Afgelopen zondag maakte hij zo af en toe met zijn mond wat scheetgeluiden. De andere man zegt meestal niets, behalve soms ook ‘cola’, maar wel minder hard. Volgens mij weet hij ook niet precies wat hij ermee aanmoet.

De ene man, de schreeuwer, is af en toe ook verrassend grappig. Ik moet zelf elke keer weer lachen als hij aan mensen, die tijdens de wedstrijd langs hem naar beneden lopen om naar het toilet te gaan of bier te halen, vraagt ‘of het vechten al gaat beginnen’. Hij kreeg een behoorlijk aantal mensen om hem heen aan het lachen door tijdens de laatste wedstrijd, toen Enoh plotseling voorin aan de zijkant van het veld doorbrak, te roepen: ‘wat is ie goed he, die Finidi George!’. Toen hij even later weer wat scheetgeluiden begon te maken, keek niemand op of om.

Oma

Half elf, tv aan voor Studio Sport. Op NOVA wordt verslag gedaan van de aanslagen in Mumbai. Oma zit naast mij, 90 jaar oud. Ze schudt haar hoofd. Als de correspondent is uitgesproken zap ik door naar Nederland 3, de vertrouwde tune wordt ingezet en er klinken lovende woorden over de Nederlandse competitie: spanning, strijd en veel goals.

Vier wedstrijden. We kijken er maar een, hoor, zeg ik, wetende dat oma echt nooit iets met voetbal heeft gehad. Oma leeft mee met de wedstrijd: oeh's en aah's klinken. Maar meer dan dat: de keeper die volgens analisten als een zak aardappelen naar de grond gaat, wordt door oma heel anders beoordeeld: "Dat is heel goed gedaan, keeper" zegt oma.

Naar die analisten hoef ik niet meer te luisteren. Oma zag het goed.

maandag 24 november 2008

Sneeuw

Stanley Menzo zegt in de Metro van maandag dat de sneeuwwedstrijden van dit weekend eigenlijk niet gespeeld hadden moeten worden, omdat niemand zit te wachten op 'hotsknotsvoetbal'. Nog afgezien van het feit dat de juiste term natuurlijk 'hotsknotsbegoniavoetbal' is, kunnen wij in de achtste klasse weinig met zo'n opmerking. Bij ons worden bijna nooit wedstrijden afgelast.

Als we dit weekend het veld op komen lopen, jaagt de sneeuw horizontaal over het veld. Nog net is te zien dat op het hoofdveld het eerste ook aan zijn wedstrijd is begonnen. We zijn in ieder geval niet de enigen.

In de eerste helft wind mee, dat scheelt. De bal vliegt raar, stuitert vreemd en rolt slecht. We spelen op kunstgras, maar spelers op kunstgrasschoenen glijden weg; lange noppen zijn noodzaak. Het veld is wit, maar de bal niet oranje. De scheidsrechter legt het spel stil zodat we de lijnen zichtbaar kunnen maken. De kronkelig getrokken sporen in de sneeuw maken het er nauwelijks beter op.

In de rust jassen aan, mutsen op en thee naar binnen. 1-0 voor, maar zometeen gaan we tegen de wind in. Hard blijven werken jongens.

Op het hoofdveld is de wedstrijd gestaakt en terreinknecht Aad moppert; nu heeft hij voor niets in de rust de lijnen daar schoongemaakt. Wij vegen zelf opnieuw onze lijnen schoon en gaan door. Zoals gezegd worden onze wedstrijden niet afgelast. De tweede helft verloopt als een evenbeeld van de eerste: hotknotsbegoniavoetbal, en zij dringen aan maar wij scoren. Als de scheidsrechter fluit is iedereen klaar om naar binnen te gaan, naar de kantine om een broodje bal te eten.

Je hebt ongelijk Stanley, het was weer een prachtige dag.

Door Vincent

Bonus

We beleefden een zwaar eerste jaar. Nederlagen die uitliepen op 7-3 of 9-1 waren geen uitzondering. Toen wij onze eerste overwinning boekten moest dit dan ook gevierd. Een van ons, inmiddels gestopt doordat het zondagochtendvoetbal toch lastig te combineren was met zijn zaterdagavondbaantje in het café, kwam lachend de kleedkamer binnen. We werden getrakteerd op een krat bier. Dat had hij immers de hele nacht al uitgedeeld in zijn kroeg.

Een krat bier dus als beloning.

Andere vormen van beloningen zijn bij ons niet aan de orde, over een bonus in de vorm van geld hoeven we het dus helemaal niet te hebben. Maar ach, wat is het waard? Geld verliest op vele manieren zijn waarde in het voetbal. 'De boete' maakt dat pijnlijk duidelijk. Danko Lazovic van PSV betaalde zijn straf opgelegd naar aanleiding van zijn gedrag in de wedstrijd tegen Ajax, alsof hij een bak koffie afrekende; het was een schijntje. De financiële bonus om spelers te motiveren een wedstrijd te winnen, zal dus ook wel aan kracht hebben ingeleverd. Gaan de spelers echt harder rennen om die paar euro's?

Om dit probleem op te lossen werd in Kopenhagen een creatieve opgelossing gezocht. De sponsor van de plaatselijke FC stelde de spelers een bijzonder cadeau ter beschikking na een overwinning: twee pornofilms (Twee? Waarom twee?).

Bij ons bleef het ook dit weekend slechts bij een krat bier.

dinsdag 18 november 2008

Mannen en mannen

Afgelopen week presenteerde Huub ter Haar zijn boek Gelijkspel - Portretten van homo topsporters. Een voetballer ontbreekt. Hij belde honderden clubs in binnen- en buitenland, maar nergens hadden ze gehoord van 'de homo'. Volgens ingewijden lopen er genoeg rond in de voetbalwereld, maar zijn ze bang uit de kast te komen. Bang voor reacties van medesporters en supporters. Niet echt vreemd. In het stadion worden de slechtse rijmpjes toegelaten om de ander uit te kunnen schelden voor homo:

'Het zijn de homo's, ja echt, de homo's van Utrecht' of 'Het zijn de homo's, yes yes, de homo's van Vites'. Geen idee wat er uit de mouw geschud wordt als De Graafschap op bezoek komt, of Ajax.

In 2004 verscheen in het bookazine Dif een groot artikel over homofobie in het voetbal. Aan het eind van het stuk zegt Hugo Borst dat hij er maar niet over uit kan dat hij wel weet welke voetballer naar de hoeren gaat, wie er coke snuift of een drankprobleem heeft, maar niet een echte homofiel kent. Verder vormt een 'Homopanel' (met onder andere oud-scheidsrechter Jacques d'Ancona) een toptien van voetballers waarvan ze vermoeden dat het homo's zijn: Marc Overmars, Robin van Persie, John de Wolf, Dani, Christian Chivu, Daniel de Ridder, Rick Hoogendorp, Dave van de Berg, Nigel de Jong, Oscar Moens. Tenslotte een top drie waarvan het panel hoopt dat het homo's zijn: Edgar Davids, Regilio Vrede en Bob Peters.

Maar nog steeds geen voetballer die uitkomt voor zijn homoseksualiteit. Gelukkig heeft ons voetbalteam niets te vrezen van supporters, de media of medespelers en kunnen eventuele homo's probleemloos uit de kast komen.

Hoewel.

Zag zojuist op de mail waar de afmeldingen voor training en wedstrijd voorbij komen, nog iets in de trant van 'ik kom niet trainen, want het is koud.' En om al het commentaar voor te zijn: 'Ja, ik ben homo.' Want een goede reden om niet te komen is er eigenlijk nooit. Studie, familie of vriendin: 'Ah joh, kom gewoon man, homo.'

Hoop dat de homo's er de humor nog van kunnen inzien en zich toch welkom voelen bij ons.

Burger

Oproer afgelopen week in voetballand: voor de tweede keer was spits Jhonny van Beukering de selectie van NEC uitgezet omdat hij te zwaar was. De aanvaller woog namelijk weer 90 kilo, terwijl 82,5 het streefgewicht is. Zelf zei Jhonny dat het kwam doordat hij uiteten was geweest en de ochtend erop stevig had ontbeten.

Nadat de verwijdering uit de selectie uitvoerig besproken is in alle media, is de rust weer helemaal wedergekeerd. Van Beukering heeft hard getraind in zijn krachthonk thuis (een loopband, een boksbal en een fiets) en is weer toegelaten tot het eerste elftal.

Gelukkig heeft de soap rondom de spits toch nog wat opgeleverd: de onbetaalbare woordspeling Jhonny van de Burgerking.

Heen en terug

De heenreis: zenuwen en eindeloze voorbeschouwing. Het is nog vroeg; sommigen halen tijdens de reis een stukje van de korte zaterdagnacht in. We spreken nog eens extra afschuw voor de tegenstander van vandaag uit en een reiziger naast ons kan zijn lachen niet inhouden. Zijn we er al bijna? Als we bij het stadion zijn wens ik mijn vrienden en medereizigers een prettige wedstrijd toe en loop richting zuidelijke ingang. Er zijn flinke rijen vandaag en mijn vader, sinds lang mijn vaste tribunegenoot, staat al te wachten.

In de rij voor de poorten gaat de voorbeschouwing verder en maken de vroegte en de zenuwen dat het stiller is dan normaal. Het gaat vast weer fout, er zijn er zoveel geblesseerd en we winnen toch al nooit van ze. Er is een roltrap maar we nemen de trap. Even omhoog rennen.

4-1

Het publiek wil niet naar huis en velen blijven zitten. In euforie dalen we uiteindelijk toch maar de trappen af, het gezang gaat door en weergalmt door de betonnen ingewanden van het stadion. Bij het station zeg ik mijn vader gedag en wacht op de rest. Het kan nog even duren, want ze zitten aan de andere kant van het stadion. Met mijn koptelefoon op kijk ik rustig en tevreden om me heen, terwijl de menigte de perrons opstroomt. Dan komen mijn vrienden aangevlogen; grijnzend slaan we elkaar wild op de schouders. Een biertje voor in de trein is wel op zijn plaats.

De trein terug heeft vertraging en we missen onze aansluiting. Ook die heeft vertraging. Het geeft niets, deze reis kan niet lang genoeg duren.

Het spel

Ik heb hard getraind deze week, dus zou het een keer tot het einde uit moeten kunnen zingen. Zeker weten doe je het nooit. Om heel eerlijk te zijn mag ik blij zijn als ik überhaupt begin. Dikke kans dat ik weer warm aan het lopen ben langs de lijn, terwijl m’n maten het spel spelen. Of, erger nog, dat ik met die vlag in de hand moet meerennen terwijl die gasten de vruchten plukken. Hun plek is vrijwel gegarandeerd. Nou ja, van die gasten met een vaste positie in ieder geval. Dan is er altijd die kans dat ik geblesseerd raak; het zou niet de eerste keer zijn dat ik die koppige band scheur. Gegarandeerd enkele maanden uit de roulatie. In een ander aannemelijk scenario ren ik weer eens te hard in het begin en druip ik net zo snel weer af.

Maar met de komst van het weekend maakt onzekerheid plaats voor zin en zelfvertrouwen. Zulk een vertrouwen dat ik bijna weer in die ouderwetse bierkuil val, dat ik denk dat die pilsjes in de avond mijn spel niet beïnvloeden. Niets is in het verleden minder waar gebleken. Als jong schoffie had ik dagen dat ik niet eens op kon staan. Maar ik ben volwassen nu. Ken mijn lichaam. Weet wanneer het genoeg is. Zo ook deze week. De perfecte balans gevonden tussen bier en … nou ja, geen bier. Net genoeg om zeker aan de slag te kunnen. Brengt toch wat kalmte in het lijf.

En dan de wedstrijd. Kom natuurlijk als laatste de kleedkamer uit. Tegelijkertijd met de tegenstander. Dikke slagerpens en riekend naar vaal bier en sigaretten. Het mij zo pijnlijk bekende kaliber. Als altijd raffel ik de warming-up af. Mochten de twee rondtrekkende drafjes de boel niet warm maken, smeren we er wel wat balsem op. Als dat ook niet werkt, dan hoeft het van mij eigenlijk al niet meer. De tegenstander kijkt wat verbaasd op – zie ik daar ook wat teleurstelling? – van mijn aanpak. ‘Weinig passioneel’, zie ik ze denken. En misschien hebben ze gelijk. Maar mijn hoofd is bij de wedstrijd en, belangrijker, de uitslag.

Gelijk na de aftrap verloopt het, als altijd, wat moeizaam. Hoewel ik weet ik hoe vaak in deze situatie heb gezeten, besluipt me iedere keer weer die o zo bekende onzekerheid. ‘Weet ik nog wel hoe het moet?’. Maar na het eerste balcontact kom ik in mijn vertrouwde middelmatige spel terecht. De wedstrijd sukkelt wat door, als verwacht. De tegenstander is weinig soeps, het scoreverloop weinig verrassend. Eigenlijk had ik liever tegen een beter elftal gespeeld. Misschien loten we gunstig in de beker.

We proberen van achteruit te spelen, maar als we zien dat de tegenstander niet hapt, stormen we eensgezind en gretig naar voren. Zoals zo vaak scoren wij eerst, in de beginfase. Daarna gaat de boel op slot. Toegegeven, niet de meest charmante manier van spelen, maar goed, wat moet je met zo’n opponent. De tegenstander scoort nog een eigen goal, om de collectieve desillusie compleet te maken.

Er wordt te vroeg afgefloten, maar dat deert me weinig meer. Ik heb m’n best gedaan. In ieder geval m’n best gedaan om m’n best te doen. Dan die gedachte die me zo vaak tergt na de wedstrijd: is dit nou waar ik de hele week naar heb uitgekeken? En: ik zou toch echt een klasse hoger moeten gaan spelen, dit gaat nergens meer over. Ik ga douchen en kan even geen voetbal zien. Maar dat gevoel is, als altijd, van korte duur: Na het douchen staat het voetbal weer aan en idealiseer ik het spel als de jonge hond die ik toen was.

Ron de Buffel

maandag 10 november 2008

De tas

Iedere week kreeg een moeder de vuile was. ‘De tas’ krijgen zorgde voor twee problemen: allereerst moest je het monster mee zien te krijgen op de fiets (aangezien we op tien minuten van de voetbal woonden en ik nog net buiten de achterbankgeneratie val, moest ik altijd op de fiets) en het tweede probleem was dat je de tas een week later niet moest vergeten mee te nemen.

De inhoud bestond uit vijftien shirts, vijftien broekjes en vijftien paar sokken. Vaak zat er nog een waterzak in een zijvak. Of mijn moeders reactie een probleem was, kan ik me eigenlijk niet meer herinneren. Wel weet ik dat in de week van de tas het hele trapgat vol hing met was en het op zaterdag nog lekkerder was het tricot aan te trekken – zoals mam wast, wast er maar een.

De twee keer per jaar dat ik de tas mee naar huis moest nemen lukte het uiteindelijk wel. De terugweg duurde wat langer, maar er was altijd wel een vriendje die mijn eigen voetbaltas wilde overnemen. Samen kwamen we er wel. Dat de tas een week later weer mee moest, was een groter probleem. Ik herinner me een uitwedstrijd bij een club waar we de veerpont voor moesten oversteken. Mijn vader reed. Toen een ieder in onderbroek op de banken stond en er één vanuit gewoonte naar het midden van de kleedkamer liep om de shirts uit te delen, was het: ‘Sjaak! De tas!’

Mijn vader, net aan een bak koffie in de kantine, moest terug, over de pont en toen weer heen, over de pont. Toen hij aankwam met de tas liepen wij al een warming-up in shirts die de tegenstander nog ergens in een kast achteraf had liggen.

Gelukkig zijn we nu, jaren ouder, van de tas af. Al verlang ik soms nog terug als op een zondagochtend een teamgenoot naast mij voor het eerst zijn sporttas opent nadat hij hem een week eerder, vol nat spul, heeft dicht gedaan.

Fijn

Ik ben een voorstander van aanmoedigen. Ik ben een voorstander van luidruchtig aanmoedigen, van gezang, van creatieve liedjes die verder gaan dan ‘jalalalalalaaaaaa, Ajax Amsterdaaaaaam’. Wat mij betreft mag het repertoire aanzienlijk worden uitgebreid. Ik stel de aanwezigheid van het sfeervak 410 en hun pogingen om de sfeer in Arena te vergroten dan ook zeer op prijs. Er is echter één lied wat ik niet kan verdragen. Elke keer dat het klinkt duwt plaatsvervangende schaamte me iets dieper in mijn jas. Het gaat als volgt, in vraag-en-antwoord-vorm op de melodie van het Smurfenlied (Vader Abraham) gezongen:

Waar komen Joden toch vandaan?

-Israël hier ver vandaan!

Wonen daar ook Superjoden?

-Ja daar wonen Superjoden!

Vinden Joden voetbal fijn?

-Als ze maar voor Ajax zijn!

Het is niet het onderwerp dat me tegenstaat, want hoewel ik meestal niet meedoe aan het Joden-geroep stoort het me niet echt. Ook het gebrekkige rijmen kan ik nog verdragen, er zijn in de spreekkoorgeschiedenis ongetwijfeld zwaardere zonden begaan. Mijn probleem is dat het gewoon een raar verhaal is. De eerste twee vragen en antwoorden kan ik nog inkomen, maar de derde slaat gewoon nergens op. De vrager vraagt of Joden voetbal ‘fijn’ vinden, maar wat wordt er bedoeld met het antwoord ‘als ze maar voor Ajax zijn’? Maakt het niet uit of Joden voetbal fijn vinden, als ze maar voor Ajax zijn? Of vinden alleen Joden die voor Ajax zijn voetbal fijn? Wie vindt voetbal überhaupt fijn? Je vindt je passie of op zijn minst je favoriete tijdsbesteding toch niet fijn? Fijn zeg je tegen de verkoopster van een schoenenwinkel: ‘ze zijn er nog in uw maat hoor!’ ‘Oh da’s fijn!’. Wat een rotwoord, fijn. Ik verklaar fijn de oorlog.

maandag 3 november 2008

Theater

Rode pluche stoelen en een podium maken de oude Rotterdamse bioscoopzaal tot een theater. Hier en daar zie ik echte theatergangers. Mannen in pak die hun vrouw naar hun stoel begeleiden. Andere mannen rollen de zaal binnen, met een biertje in de hand, rechtstreeks uit de voetbalkantine. Een gemêleerd gezelschap, want vanavond hebben we het over voetbal. Nooit eerder zag ik het in een theater drukker bij de toiletten van de mannen, dan bij de vrouwen.

Op het podium verschijnen de grote namen van de voetbaljournalistiek. Verhalen worden afgewisseld met beeld. Met de mededeling dat voetbal meer is dan sport en ook maatschappelijk relevant is, wordt een filmpje over een jonge vader die een groep jongetjes met lichamelijke beperkingen traint de zaal in geschoten. Op gevoelige wijze.

Het G-team, zoals dat netjes heet, speelt een wedstrijdje tegen Ajax F1. Kinderen die een glansrijke toekomst voor zich hebben, tegen kinderen die letterlijk aan de dood ontsnapt zijn. Als een spelertje van Ajax een jongetje dat door zijn spasmes is omgevallen helpt op te staan, schieten tranen in mijn ogen. Ook voor mij zie ik twee veertigers wrijven bij de ogen. Een bril gaat af.

Later lachen we allen om een verhaal met grappen over Duitsers en zie ik mijn broertje op zijn telefoon de tussenstanden van de avond bekijken. Het theater heeft van alles te bieden vanavond.

Scoren (2)

Deze zondag een zwakke tegenstander, met de zwakste in de goal. Vier doelpunten komen in tachtig minuten op vaak knullige wijze tot stand. Dan wordt onze spits in de zestien ondubbelzinnig tegen de grond gewerkt en fluit de scheidsrechter voor een strafschop.

Mijn naam wordt geroepen. Nog nooit gescoord, dan krijg je dat in zo'n situatie. Nu moet het gebeuren en ik begin de tocht van mijn plek centraal achterin naar het vijandelijke strafschopgebied. Het is een lange weg. Nooit voelde een speler zoveel druk bij het nemen van een strafschop bij een 4-0 voorsprong. Twee-en-een-half seizoen drukt op mijn schouders. Als ik deze mis zullen er in de kleedkamer op mijn kosten nog veel hilarische grappen worden gemaakt.

Ik besluit zo weinig mogelijk na de denken en mechanisch de handelingen uit te voeren die tot een geslaagde poging moeten leiden. Bal neerleggen, naar achteren lopen, wachten op het fluitje, fluitje, aanloop, boem. Het schot is hard, half hoog en half in de hoek. Het is genoeg, de keeper verroert zich niet.

Eindelijk.

Spitsvondigheden


Julio Ricardo Cruz


Julio Cruz
Zijn mimiek
In één woord
Flegmatiek.

Alsof hij net zo lief
De tuinman was gebleven
Met een strooien hoed op
De planten water geven.


Joszef Kiprich

De tovenaar van Tatabánya
De enige tovenaar
Zonder ook maar één truc
Nooit gehoord van de schaar.

Een held op sokken
Voor alles te traag
Het lichaam gebogen
De kop omlaag.

Het vettige lijf
Het warrige haar
De vlassige snor
De juiste snaar.

Door Jochem

maandag 27 oktober 2008

Feyenoord, mijn Feyenoord

Geboren in Rotterdam, maar van kinds af aan Ajacied. Dit was mogelijk doordat ik niet in of rond Rotterdam ben opgegroeid, maar aan de andere kant van de Oude Maas. Even door de tunnel en je komt op het eiland de Hoeksche Waard. Een vrijstaat: oké, het is er vooral Feyenoord, maar ook Ajax en PSV worden geaccepteerd. Zo ook vroeger in de klas en op de voetbal.

Doordat we zo dicht bij de Kuip zaten, werd mij menigmaal door een vriendje met een seizoenskaart de kans geboden Feyenoord te zien spelen, in een Feyenoordvak. Ik weet nog goed dat ik er Heerenveen, AZ en ook Vitesse punten zag pakken. Wanneer de tegenstander scoorde, schold, vloekte en zuchtte het vak. Ik juichte van binnen. Het spijt me dit te moeten zeggen, maar Feyenoord punten zien verliezen was genieten – al was het als Ajacied in het stadion altijd iets enger. Ik weet niet of het feit dat ik toch steeds mee mocht lag aan mijn toneelspel, de vriendschap of gewoon naïviteit, we waren jong.

Iedere keer als ik op teletekst of ’s avonds bij de samenvattingen zag dat de vijand punten verspeelde, kon mijn weekend niet stuk. Al was Ajax weggespeeld bij een degradatieklant, Feyenoord kon altijd wat goeds maken van mijn weekend.

Toch gebeurde dit weekend het onmogelijke: ik juichte voor Feyenoord. Ik was niet ziek, niet slaperig, of laveloos, het was gewoon zondagavond met een bord pasta op de bank. Op tv zag ik het hard regenen in de Kuip en de Rotterdammers op kinderlijke wijze 2-0 achter komen tegen Heerenveen. Niets leek erop dat het nog goed zou komen. Toch kwam Feyenoord terug tot 2-1 en in de slotseconde kwam via een rommelgoal de 2-2 op het scorebord.

‘Ja!’, zei ik bij het zien van de goal. Enthousiast.

Was het mijn sympathie voor de trainer van Feyenoord? De wraak op Heerenveen, dat eerder dit seizoen Ajax door de gehaktmolen haalde? Nee, dit was medelijden. Al weet ik niet of ze in Rotterdam zitten te wachten op wat medelijden van een Ajacied.

Donderdagavond

In de lobby van een hotel in de buurt van Dijon luister ik via mijn laptop naar Langs de Lijn. Vijf Nederlandse clubs spelen hun eerste wedstrijden in de groepsfase van de UEFA-cup. Ik ben vooral geïnteresseerd in Ajax – Aston Villa en baal dat ik niets kan zien en alleen maar kan luisteren. Naarmate de wedstrijd vordert wordt dat minder. Uit de korte stukjes commentaar van Ragnar Niemeijer kan ik namelijk makkelijk een beeld samenstellen: slordige passes, verdedigers die halfzacht ingrijpen, een goal van een verdediger uit een standaardsituatie en vanaf een half uur voor het einde het versturen van lange ballen richting de vijandelijke zestien-meter, waar uiteraard nooit een kans – laat staan een goal – uit voorkomt.


Ik heb deze wedstrijd al gezien. Al vaak ook. Het is iets wat elke supporter moet herkennen: je weet precies hoe het eruit ziet als je club slecht speelt en om het moedeloze gevoel dat daarbij hoort op te roepen hoef je niet bij de wedstrijd te zijn, of de beelden te zien. Een paar flitsen commentaar zijn voldoende, en soms zelfs een uitslag. 0-1 verlies tegen Juventus; iedereen kent die wedstrijd al lang.


Toch blijf ik tot het einde luisteren. Elke keer als er wordt overgeschakeld naar Villa Park is er even hoop: ook slechte wedstrijden kunnen gewonnen worden. Dan zegt Ragnar dat het is afgelopen. Ik klap mijn laptop dicht en loop naar mijn kamer. Zondag thuis tegen NEC, dan ga ik maar weer eens kijken.

maandag 20 oktober 2008

De beul

De scheids was streng. Al lijkt deze eerste zin duidelijk, hij behoeft enige uitleg, uitweiding eigenlijk. De scheids was namelijk geen gewone scheids, meer een beul. En hij was niet zomaar streng, meer tiranniek.

Het ging zo.

Tijdens de warming-up zag ik hem naast het veld staan. Grote man, kaal hoofd en handen zoals die van mijn oom die dagelijks in rauw vlees hakt, een soort klomp aan het uiteinde van de arm. Nu was het de scheidsrechter en vragen om een wissel ‘omdat de scheids zo eng is’, was zelfs bij ons nog nooit voorgekomen, dus ik liep rustig door. Bovendien, de tegenstander zag er uiterst vriendelijk uit. Wat kon er fout gaan?

Bij de eerste overtreding die tegen ons werd gefloten, reageerde ik: ‘Ah dat is toch niks?’ Er werd gefloten en gebriest. Ik moest bij hem komen en dat ik mijn mond moest houden was duidelijk. Tien minuten later mocht na het fluiten voor een overtreding één van ons het veld verlaten. Niet omdat hij ‘tyfushond’ zei, of ‘kankerneger’, of – wat veiliger – ‘moraalridder’. Nee, hij zei ‘nee!’.

Gewoon, ‘nee’.

Het werd nog gekker. Ook een verdediger van de tegenstander moest 5 minuten van het veld af. Hij noemde de scheids een ‘zoeker’. Een redelijke analyse. Terwijl de man van het veld liep werd hij uitgescholden door zijn aanvoerder – dat mocht namelijk wel. ‘Je weet toch hoe hij is’, riep de aanvoerder.

Ook ik wist dat inmiddels.

Toch kon ik het niet laten. Ik wilde gewoon even discussiëren. Nadat wij terug werden gefloten voor buitenspel en ditmaal een ander van ons ‘nee’ zei, was de scheids coulant. Dat wil zeggen: een strenge blik en de vinger voor de mond. ‘Scheids, dat was gewoon een reactie van hem hè, het was niet tegen u’, probeerde ik. Wederom gebulder. Of ik er echt af wilde en of hij niet duidelijk was geweest?! ‘Sorry scheids.’

Na de gewonnen wedstrijd bedankte ik hem en schudde de hand. Inderdaad, klompen zoals mijn oom. Gelukkig had hij ze thuis gehouden.

Een Man zonder Ballen.

Alsof je aan de bar staat. Een knikje zegt genoeg. De vraag is volkomen overbodig.

Een biertje,
lekker.

Natuurlijk,
heb ik de wedstrijd om de beker gezien gister.

Hoe vaak zal ik al zijn afgedwaald?

Eindeloze gedachtewisselingen over kansen, transfers, de officiële stuurlui aan wal. Overtredingen, vergelijkbaar met misdaden tegen de menselijkheid. Glorieuze acties van ver voor de heugenis van de vertellers. ‘Wat als’-scenario’s van wedstrijden die niet bestaan.

Ik heb er niet zo veel mee. De loze momenten in mijn dagelijks leven tussen mannen zit ik dus maar wat voor mij uit te staren. Zwijgzame reis-, lunch- en borreltijden. Ik knik maar dom ‘ja’ bij elke conversatie en hoop op die manier met mijn gebrek aan interesse weg te kunnen komen.

Ik heb een piemel.
Ik hou niet van voetbal.

Elke nieuwe groep mannen die ik betreed komt er vroeg of laat achter. Ik krijg altijd een beetje een coming-out gevoel. Een heel lichte vorm van hoe het moet voelen om te erkennen dat je niet van de gemiddelde geaardheid bent.

Ironisch genoeg moet ik de mannen daarna altijd weer overtuigen dat ik juist geen homo ben.

Koos Langeveld

maandag 13 oktober 2008

Afgelast

Voetbal is nog steeds geen zomersport. Dat betekent dat we spelen in de herfst: oftewel, het regenseizoen.

Vroeger belde ik, op de rand van het bed van papa en mama, al om acht uur ‘s ochtends naar de jeugdcommissie. In het regenseizoen stond je altijd even in de wacht. Verderop in de wijk zaten mijn vriendjes ook op de rand van het bed.

Een wedstrijd die afgelast werd. Pfff, onbeschrijflijk gevoel. Een week lang getraind en uitgekeken naar de zaterdag. Want dan kon je lekker het trainingspak aan en met een veel te grote sporttas op een kleine fiets naar ‘de voetbal’. Na de wedstrijd bleef ik altijd hangen: kijken bij mijn broertje, de buurjongen, een vriendje, en natuurlijk bij de trainer die speelde in het eerste.

Uiteraard waren er zaken die de pijn wat konden verzachten: mochten we bijvoorbeeld wel even trainen op een veld achteraf? Speelde het eerste elftal wel? Toch deden positieve antwoorden maar weinig goeds - het bleef een verloren zaterdag.

Nu is dit gevoel, reeds speel ik op de zondag, nog identiek. Hoewel, bijna identiek. Heel soms is het – durf ik dit te zeggen? - best lekker, zo’n afgelaste wedstrijd. In het drukke studentenleven, wakker worden met een lichte kater, bellen naar de bar in de kantine en na de verlossende woorden nog even omdraaien.

Heerlijk.

NB: Elke gelijkenis van de ‘ik’ in dit verhaal met de schrijver van dit stuk is toevallig.

Sportiviteit

Voor de wedstrijd in de kantine spreken een paar van hen ons aan: hoe het met ons gaat en wat onze vorige uitslagen waren. Aardige jongens en mannen, zo lijkt het.

Vlak voor het begin van de wedstrijd worden er op het veld vooral opmerkingen gemaakt over het weer: harde wind en koude regen. Dit kan een mooie pot worden.

Tijdens de wedstrijd is het schoppen en ellebogen uitdelen, natrappen en vooral veel schelden, klagen en zeiken. Tegen elkaar, tegen ons en natuurlijk tegen en over de scheidsrechter. Elke overtreding van ons is schandalig en bij hun is nooit iets aan de hand. Iedereen kan de kanker krijgen.

Als het laatste fluitsignaal klinkt – ze hebben verloren – krijgen we netjes een hand. ‘Succes nog’, ‘gefeliciteerd’ en ‘spannende pot’. De agressiviteit van de wedstrijd is als bij toverslag verdwenen.

Bovenstaand proces voltrekt zich, hoewel niet elke wedstrijd, behoorlijk vaak. Voor veel amateur-voetballers hoort het er gewoon bij: het schoppen en slaan en vooral het schelden. Naast techniek, tactiek en fitheid is het intimideren en uit zijn spel halen van de tegenstander een van de kwaliteiten van een elftal. Het meest merkwaardige is nog het onderlinge gescheld. Voetbal is niet leuk, het is georganiseerd gefrustreerd zijn en afreageren. Met sportiviteit, of een gebrek daaraan, heeft dit alles in hun ogen weinig te maken; het hoort er gewoon bij. Voor ons hoort het er niet bij. Als we ooit stoppen, is het om van dit soort ploegen verlost te zijn.

Door Vincent

Gorilla

De palen waren al uit de grond. Het doel leunde tegen de ballenvanger die lekte aan alle kanten. De krijtlijnen waren weg en zaten aan schoenen van buitenspelers - achtergebleven in verwaarloosde tassen.

Niets op het veld herinnerde aan onze felle tackles en scherpe passes, woeste uithalen en verbasend gejuich. Van onze behaalde zevende plek was weinig meer te zien.

Dit was duidelijk het einde van een seizoen.

Maar niet voor ons, die zevende plek smaakte naar meer. Wij moesten verder, finales, Europa in, ja echt, heel dichtbij zagen wij een prijs, of zoiets. Een zomer doortrainen leek de beste oplossing.

Dus stonden we op het lege veld en begonnen met wat oefeningen. Tot daar een Mercedes recht op ons af kwam stuiven. Het raam ging open. Achter het stuur zat een gorilla die we nooit eerder hadden gezien: hij was groot, sterk en had overal haar. Hij begon te schreeuwen: flarden van teksten vlogen op ons af: ‘ingezaaid’, ‘boete’, ‘kutwerk’, ‘betalen’.

Wij dropen af. Dat het seizoen echt voorbij was, wilde nog niet bij ons doordringen.

maandag 6 oktober 2008

Doorgaan

Elke dinsdag- en vrijdagmiddag komt hij met zijn vrachtwagen de Botermarkt oprijden. Hij stapt uit en begint meteen: marktkramen opbouwen. Stoïcijns pakt hij de metalen stellingen en houten planken uit de grote oplegger, tilt ze naar de juiste plek en zet de kramen in elkaar. Met zijn koptelefoon op bouwt hij in zijn eentje de hele markt op, zonder pauze. Wij slaan hem gade vanaf de terrassen of onderweg naar werk of college, maar hij kijkt nooit op.

Zondag staat hij op het middenveld. Hij rent naar voren bij een aanval en terug bij balverlies. Hij verliest geen duel maar neemt ook geen initiatief. Zo stoïcijns als hij de markt opbouwt voetbalt hij; altijd in hetzelfde tempo, nooit een verschil in intensiteit. Even denk ik dat hij tijdens de rust gewoon door zal rennen, maar dat gebeurt niet.

Nauwelijks een woord komt over zijn lippen tijdens de wedstrijd. Éénmaal moppert hij tegen zijn medespeler over het veld: van kunstgras moet hij niks hebben. Hoewel ik een tijdje zijn directe tegenstander ben, heb ik niet het gevoel in dezelfde wereld te leven. Hij gaat maar door en kijkt niet op. Ik sta erbij en kijk ernaar, terwijl ik probeer hem bij te houden.

Antiheld

Groot en sterk, maar toch vooral wat lomp. Stoer zo met z'n tatoes, maar ook wel een beetje nichterig met dat gekke geblondeerde kuifje. Scoren kan hij eigenlijk wel, maar vraag niet hoe: zo’n traagheid en zo weinig inzicht. Ja, de meningen zijn nogal verdeeld over deze typisch Argentijnse balletjesafwachter, Martin Palermo. Wat kan die jongen nou eigenlijk echt goed?

Een aantal jaar geleden speelt Martin Palermo, nu speler van het grote Boca Juniors, een interlandwedstrijd voor het Argentijnse nationale elftal. Het is een wedstrijd tegen Colombia in de strijd om de Copa America van 1999. Het wordt een avond van penalty’s. Vijf worden er in totaal gegeven. Palermo zet aan voor de eerste...en knalt hem op de lat. In de tweede helft wederom een penalty voor Argentinië. Palermo toont karakter en gaat wederom achter de bal staan. Hij, scherpschutter van Boca, zal heus geen tweede keer missen. De aanloop...huizenhoog over. 'No, por Dios. Por favor. Como puede ser?' (Nee, mijn God. Alsjeblieft. Hoe kan dit?), hoor je de commentator zeggen. Alsof Palermo de noodkreet van de commentatoren en supporters niet heeft gehoord, stapt hij even later doodleuk weer achter de bal. Drie strafschoppen missen in één wedstrijd, dat zou statistisch gezien niet eens mogelijk moeten zijn. Martin Palermo heeft echter lak aan wat mogelijk zou moeten zijn. Ook de derde strafschop gaat er niet in. Gestopt door de keeper. Palermo geeft het op. De uitslag doet er niet eens meer toe.

Een jaar later scoort Palermo twee keer in het gevecht om de wereldbeker tegen Real Madrid, en schenkt zijn club de zege. Het is hét moment van Palermo. Wat een mazzelaar. Zo'n middelmatige speler twee keer scoren tegen de Koninklijke?

Gedurende het seizoen 2001-2002 dwingt Palermo een transfer af naar Villarreal. Up and coming, maar destijds nog een vrij obscuur clubje. De club trekt flink de portemonnee voor hem en verwacht dan ook dat hij doet in Europa wat hij ook in Zuid-Amerika doet. Helaas ligt het niet altijd zo simpel. Iedere aardige spits legt er af en toe wel een paar in, maar het spel van Palermo is belabberd te noemen. Hij paste bij het vechtvoetbal van Boca en in de samenstelling van die ploeg. In Spanje oogt hij echter doodongelukkig.

Op 20 november speelt hij een wedstrijd in de vroege rondes van de Copa del Rey. Hij scoort zowaar en wil dit in het kleine en sfeervolle stadion van de tegenstander vieren met de supporters. De fans zijn door het dolle heen en denderen richting de reclameborden. Ze omhelzen hun lomperik. Zou de spits nu echt zijn losgekomen? De druk was hem tot dusver vast teveel. Druk, het muurtje waar Martin Palermo zich op bevindt weet er alles van. Door de druk van de enthousiaste supporters zakt de muur in elkaar. Palermo breekt zijn been.

Na nog wat jaren te hebben gesleten bij Real Betis en Deportivo Alavés keert Palermo terug bij Boca Juniors. Het regent weer doelpunten in de carrière van 'El Loco'. De supporters van River Plate verachten hem, en dat is altijd een goed teken. Op 26 januari 2008 komt wellicht wel de meest bijzondere goal van Palermo tegen de aartsrivaal. Riquelme legt aan voor een vrije trap vanaf de zijkant en schiet direct op goal. River-keeper Carrizo kan de bal alleen maar omhoog stompen om een doelpunt te voorkomen. De bal schiet omhoog en lijkt eindeloos lang in de lucht te blijven hangen. Palermo heeft een plan. Hij springt omhoog, pakt de lat vast en gebruikt die om net die ene seconde langer in de lucht te blijven hangen dan z'n tegenstanders. Of het hem zonder de lat gelukt was, valt te betwijfelen.

Palermo heeft zichzelf vier jaar na z'n terugkeer met 194 goals gebombardeerd tot gedeeld topscoorder aller tijden van Boca Juniors. De supporters adoreren hem. Voorlopig blijft de teller echter wel even op 194 staan, want Palermo is voor de derde keer in z'n loopbaan zwaar geblesseerd geraakt.

Hoe een antiheld een held kan worden, maar toch altijd een schlemiel zal blijven.

Door Thomas

dinsdag 30 september 2008

Taal van zondag 28 september

Voetbal en taal hebben meer met elkaar dan u dacht. De voetballerij (dat is nummer één) barst namelijk van de clichés: vaste uitspraken, vaste woordcombinaties en vaste zinnen. In de kleedkamer kun je nauwelijks een normaal betoog houden over wat er allemaal mis gaat of iemand maakt je verhaal compleet belachelijk door het in een cliché te gieten. Zo ook afgelopen zondag:
- “Wij kregen bij 0-0 zoveel goede kansen, maar we verzuimden te scoren en dan …”
- “valt ie aan de andere kant, ja we weten het.”

Of:

- “Als we hadden gescoord bij die 1-1…”
- “dan wordt het een heel andere wedstrijd.”

Zoiets dus.

Ook zondagavond zeven uur (is ook zo’n mooie) staat garant voor een uurtje spelen met taal. Maar dan op een positieve manier. Op de bank in de woonkamer worden nieuwe dichters geboren wanneer de wedstrijden van de Eredivisie voorbij komen.

‘Sep de Roover? Nou, Sep der Onder’ (na een vrije tap die hij onder de muur door trapt).

‘Leroy Fer van ver.’

‘Das Phantom is geen schim van zichzelf.’

Voetbal is veel meer dan voetbal alleen.

Enoh

Een vreemde naam schalt door de ArenA als de stadionspeaker de opstelling voor de bekerwedstrijd tegen FC Utrecht voorleest: Enoh. Een Kameroener die over is gekomen van Ajax Cape Town, de satellietclub van Ajax in Zuid-Afrika.

Het stadion moet nog wennen aan zijn naam. Liedjes zijn er genoeg – van ‘Klaas Jan Huntelaar jalalalala’ tot ‘Suarez, Suarez, Suarez’ - maar er is er nog geen voor deze kleine middenvelder. De verwachting dat er ieder moment een nieuw lied kan worden ingezet, wordt bij mij gevoed als ik Enoh al een uur lang zie schitteren tijdens zijn debuut bij de eerste elf. Maar dat blijkt wat naïef: ‘Goed zo, neger’, klinkt het achter mij op de tribune als de grote onbekende een bal gretig afpakt.

De ArenA is niet voorbereid.

Wel enthousiast: kwalificaties als ‘de nieuwe Edgar Davids’ en ‘cultheld’ zoemen door de gangen als de supporters het stadion verlaten na een overwinning - Enoh loopt nog lachend zijn ereronde.

Geloof, hoop en liefde

Wat maakt een seizoen leuk voor de supporter? Het antwoord lijkt simpel: kampioen worden, of anders zoveel mogelijk wedstrijden winnen. Toch denk ik niet dat supporters van PSV de laatste vier jaar per definitie de gelukkigsten van Nederland waren. Misschien was het afgelopen jaar wel leuker om supporter te zijn van NAC, dat zo onverwacht op de derde plaats eindigde, terwijl het jaar daarvoor slechts de 11e plek werd bereikt. Mijn theorie is dat juist dat de belangrijkste factor is in de voldoening die een supporter uit een bepaald seizoen haalt: de prestaties ten opzichte van de verwachtingen.

Hier ligt meteen een probleem: de cumulatieve verwachtingen van de supporters van alle clubs komen nooit overeen met de uiteindelijke eindstand. Zo verwachten er altijd minimaal twee supportersgroepen kampioen te worden en gaat er een steeds groter wordende groep uit van minimaal een plaats in het linkerrijtje. Er worden dan ook elk jaar weer meer supporters teleurgesteld dan blij verrast.

Het probleem met hoge verwachtingen is dat ze heel makkelijk ontstaan en heel moeilijk weer verdwijnen: één buitengewoon goed seizoen of een mooie transferperiode doet de supportersschare roepen om minimaal een evenaring van het voorgaande jaar. Daarbij komt dat hoe langer het succes voortduurt, hoe langer de verwachtingen hooggespannen blijven. Zo verwachten sommige Feyenoorders nog ieder jaar mee te doen om het kampioenschap en vinden veel Ajacieden het stiekem merkwaardig dat Ajax niet als kanshebber voor Europees succes wordt gezien.

Er zijn nog andere factoren die meespelen in het succes van een seizoen: monsterscores, spectaculaire ontsnappingen of overwinningen op de aartsrivaal bijvoorbeeld. Toch worden deze incidentele injecties van vreugde altijd overschaduwd door de wetenschap dat de doelstelling wéér niet is gehaald, dat de lat wéér te hoog lag.

Gelukkig is er hoop voor de immer teleurgestelde supporter: nergens anders dan in sport is de uitdrukking ‘wie het laatst lacht, lacht het best’ zo goed van toepassing. Als Feyenoord dit jaar kampioen wordt zal dat alleen maar zoeter smaken na al die jaren van misère. En als het niet lukt, is het volgend jaar nóg mooier.

Voetbal in beeld I














Foto: Maartje

maandag 22 september 2008

Estadio Libertadores de América

De Avellaneda derby. Eén van de vele derby’s in de hoofdstad van Argentinië. Met zestien profclubs in de stad en provincie mag Buenos Aires zich met recht de voetbalhoofdstad van de wereld noemen. Na de ‘superclásico’ tussen Boca Juniors en River Plate staat de confrontatie in Avellanada tussen Independiente en Racing Club garant voor de grootste rivaliteit. Beide teams behoren samen met Boca, River en San Lorenzo tot de grote vijf van Argentinië en staan bekend om hun gewelddadige en eeuwige rivaliteit. Op deze middag is het niet anders.

De Racing-supporters zijn massaal komen opdagen in het stadion van de aartsrivaal Independiente om te zien hoe hun team vlak na rust al tegen een kansloze 2-0 achterstand aankijkt. Een vernedering dreigt. Er knapt iets. Alles liever dan dit! Door de zee van lichtblauwe en witte ballonnen duikt opeens een zwerm stenen op. Doelwit is niet de ‘barra brava’ (harde kern) van Independiente aan de overkant, maar de groep onschuldige supporters in het vak er naast. Zelfs de stoere kerels van Racing kunnen geen afstanden van 150 meter overbruggen.

Het duurt een minuut of tien voordat scheidsrechter Horacio Elizondo de wedstrijd stillegt en uiteindelijk ook vroegtijdig beëindigt. Betreurd moet hij toelaten dat de Racing-aanhang z’n zin krijgt. Racing heeft, hoe bizar het ook klinkt, namelijk gewonnen. Dat is het gevoel dat overheerst na een kanonnade van stenen en stoelen, een flinke aanvaring met de politie en een douche van traangas. In Argentinië denken de supporters het resultaat van een wedstrijd immers te kunnen en moeten beïnvloeden. Een afgang tegen de aartsrivaal is voorkomen en dus mag er gefeest worden.

Wordt vervolgd.

Door Thomas

Paolo

Op zondagochtend wakker worden. Zijn vrouw kreunt even wanneer de wekker gaat. Ze draait zich zachtjes om terwijl hij direct uit bed stapt. Hij slaat een badjas om. Voorzichtig opent hij een gordijn tot op een kiertje. Boven het water hangt een deken van mist.

Vandaag Empoli.

Voor de 21e keer de uitwedstrijd bij Empoli. Straks: rijden naar de club, eten met de jongens, wedstrijdbespreking – hij weet dat hij linksachter staat en weet exact wat hij moet doen, ook bij corners en vrije trappen en bij een uitbal en bij een penalty tegen en een penalty voor - en dan de bus in. Op naar Empoli.

Boven zijn pantalon draagt hij een wit overhemd. Op de autostoel naast hem hangt zijn jasje met een geborduurd logo op zijn borst. Met zijn helder groene ogen kijkt hij strak voor zich.

De weg gaat door.

Voor zich ziet hij volgende week: voor de 24e keer Siena, en de volgende week, voor de 22e keer Reggina. Wordt dat zijn 850e wedstrijd?

Paolo denkt nog lang niet aan stoppen.

Buiten het voetbal

Aardige man wel, mijn tegenstander van zondag. Hij deelde af en toe eens een complimentje uit ('knap binnengehouden zeg') en dat maak je toch niet vaak mee. Ik ben benieuwd wat hij doet in het dagelijks leven. Misschien is hij geschiedenisleraar, of groenteman. Of fabrieksdirecteur. Ik denk niet dat hij iets met computers doet, maar het zou natuurlijk best kunnen.

Eigenlijk wil ik van elke tegenstander alles weten: wat zijn favoriete club is, hoe zijn vrouw eruit ziet, of zijn kinderen ook op voetbal zitten en of hij dan elke zaterdag langs de lijn loopt te schreeuwen. Meestal is er tijdens de wedstrijd vrij weinig tijd om dit soort informatie uit te wisselen en dat vind ik erg jammer. Het zou daarom een goed idee zijn als beide teams na de wedstrijd samen een biertje zouden drinken, iets dat helaas weinig gebeurt.

De verscheidenheid aan tegenstanders is een groot klein genoegen van het amateurvoetbal en tevens een opvallend verschil met het profvoetbal. Bij profvoetballers heeft elke tegenstander hetzelfde beroep, namelijk professioneel voetballer. Ook zijn er andere overeenkomsten, zoals de beschikking over veel geld, het Playstationen als belangrijkste hobby en het op jonge leeftijd trouwen en kinderen krijgen. Voor de voetbalvolger is deze uniformiteit saai. Daarom is het extra leuk om te horen als een voetballer ineens medicijnen gestudeerd blijkt te hebben of als hobby ontzettend dure Japanse karpers verzorgt.

Ik wil deze gelegenheid dan ook aangrijpen om Evert ten Napel en consorten op te roepen zoveel mogelijk niet-voetbalgerelateerde informatie over spelers te vermelden. Laat ons weten wie er van schilderen houdt of graag Indisch eet, wie er zes broers en zussen heeft of zijn vijfde auto heeft aangeschaft. Maak mensen van die jongens.

dinsdag 16 september 2008

Vijftien

Ze was vijftien, veertien hooguit, en ze hoorde bij het groepje polderjongens een paar rijen boven ons. Ze liep altijd achteraan naar boven, langs onze plaatsen aan het gangpad. De jongens waren wat ouder, rond de twintig, en ze was vast het vriendinnetje van één van hen.

Het was een luidruchtig groepje en ze deed luidruchtig mee. ‘Joden!’ klonk het van boven, ook als de rest van het stadion stil was. Soms klonk het ‘Joden!’ alleen van het meisje, ook als de rest van het groepje stil was. Haar overslaande stem bereikte de grenzen van ons tribunevak en wie weet zelfs het veld.

Als de jongens besloten vroeger weg te gaan ging ze mee, weer achter haar vriend aan naar beneden. Soms hoorden we haar uitbundige ‘ Joden!’ nog een keer vanaf de trap naar buiten het stadion. De nuchteren onder de supporters keken elkaar dan wat meewarig aan.

Op een dag kwam ze niet meer mee met het groepje uit de polder. De vriend was alleen. Ik ben benieuwd waar ze nu mee naar toe is.

maandag 15 september 2008

Topschutter

Klaas Jan kijkt achterom. Gewoon uit interesse, want wie moet het veld verlaten? Wie van de jongens krijgt hij de laatste tien minuten naast of achter zich?
Ineens verschijnt zijn nummer 9 op het digitale bord dat de vierde official het stadion laat zien. Het digitale bord dat de prachtige plastic bordjes heeft vervangen die om de beurt in de lucht werden gehouden: eerst het rugnummer van de man die het veld moest verlaten, en dan het nummer van de verse kracht.

Klaas Jan Huntelaar moet er af.

Hij wrijft door zijn haar en langs zijn gezicht, als een oude man die heel hard moet nadenken bij een lastige vraag die hij eigenlijk niet snapt. Vanbinnen kolkt hij. Wie haalt nu de topschutter van 9 miljoen, die Ajax in de competitie al 70 doepunten heeft geschonken, naar de kant in eigen huis? Oké, oké, hij staat al droog sinds 20 april, maar slecht speelde hij toch niet?

Klaas Jan zet wat stappen en wrijft nog eens. Hij besluit maar naar de kant te rennen, dat kan die lange weg alleen maar wat verkorten. Zijn aanvoerdersband trekt hij af en hij roept de tweede aanvoerder bij zich.

Het fluiten vult de Arena. Een teken voor Klaas Jan.

Of voor zijn coach?

maandag 8 september 2008

Scoren

Een oplettende toeschouwer zou het kunnen afleiden aan mijn rugnummer negen: toen ons team twee jaar geleden werd opgericht, ben ik begonnen in de spits. Ik heb het daar exact een halve wedstrijd volgehouden, waarin ik eenmaal alleen voor de goal kwam. Een halve seconde twijfel en de keeper die de bal simpel oppikte.

Na die eerste wedstrijd kwam het middenveld, links- of rechtshalf, soms in het centrum. Al snel daarna stond ik voortaan centraal in de verdediging. Mooi werk hoor.

Iedere voetballer wil scoren en ik bleef er op azen. Op ons niveau ligt er nogal eens wat ruimte om als verdediger mee naar voren te komen en zo kreeg ik elke paar wedstrijden toch eens een kansje. Een mogelijkheid, zegmaar. Nooit viel die goal.

Dan nu, de eerste wedstrijd van het seizoen. De tegenstander, die gemiddeld 20 jaar en 20 kilo meer meetorst, kan het in de tweede helft maar moeilijk bijbenen en de ruimtes worden groter en groter. Met de linkshalf in balbezit zie ik een enorm gat in de vijandelijke verdediging. Terwijl ik het op een lopen zet gaat de bal naar onze nummer tien. Ik roep en krijg de bal. Alleen voor de keeper. Nu schieten of nog één stap verder?

Shit.

Honingkaramel

In de rust wordt druk gediscussieerd. Het is niet dat de wedstrijd uit de hand loopt, maar van een gezellig zondagochtendpotje kunnen we niet spreken. Nee, we hadden wat anders verwacht.

Hij droomt wat weg en eet een honingkaramel ontbijtkoekreep van de Albert Heijn. Als voorstopper speelt hij goed. De spits is nergens, al is hij wat agressief, maar dat zal het gevolg zijn van het strakke optreden van onze voorstopper.

Wisselen, knijpen, passen. Alles wordt besproken. We besluiten dat we ‘gewoon moeten blijven voetballen’. Jij dit, ik dat en zus zo, dan kunnen we daar en komen we hier.

Dan zegt hij dat hij wil wisselen.

Nogmaals: hij speelt goed, de spits is in het spel niet te bekennen, enkel door een grote mond en een vervelende tik hier en daar. ‘Nee, jij moet blijven staan. Lekker blijven spelen, dan komt het goed.’

‘Sorry, maar ik zit gewoon niet lekker in m´n vel bij hem.’

Even is het stil in de chaos van de rust.

Begin

We staan aan de vooravond van het derde seizoen met ‘de Buffels’. Mijn schoenen, shirt en sokken verdwijnen in mijn tas. Ik loop mijn kamer in, sluit de deur en zie daar onze teamfoto hangen. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Kijkend naar mijn jongens denk ik aan de vele prachtige zondagen die we de afgelopen twee jaar hebben meegemaakt.

Er is gelachen, gevloekt, gedanst, gedronken en gedoucht. Veelal begeleid door prachtige poëtische volzinnen als ‘Dat zei je moeder gister ook’ of schitterende liedteksten als ‘If you’re proud to be a Buffel, clap your hands’.

Lief en leed hebben we met elkaar gedeeld. Wie heeft er niet nagedacht om er nu dan toch maar mee op te houden, na de zoveelste pijnlijke afstraffing in het eerste seizoen? Of als we wéér met een handjevol spelers probeerden een training af te werken, terwijl de lichten veel te vroeg werden uitgedaan. Wie heeft er niet het hele voetbalelftal vervloekt als hij na een veel te korte nacht, nog stinkend naar bier en rook de wekker uitdrukte om zich vervolgens brak naar de club te begeven?

In weer en wind stonden we op het veld, om vervolgens onaangenaam verrast te worden door wederom koud water uit de douche.

Gelukkig hebben we volgehouden. Dankzij de vele hoogtepunten en ondanks de vele dieptepunten kan ik met recht zeggen dat ik het voor geen goud had willen missen. Ik pak mijn tas, spring op mijn fiets en trotseer de regen op weg naar mijn club.

We mógen weer.

Door Koen

maandag 1 september 2008

Training

Na tien minuten kunnen er al verschillende conclusies getrokken worden: het technisch vermogen is tijdens maanden van inactiviteit niet op magische wijze verbeterd en ook het uithoudingsvermogen moet traditioneel vanaf het absolute nulpunt worden opgetrokken. Dezelfden als vorige jaren blinken uit en dezelfden staan te schutteren. Ook zijn het dezelfden die nooit mee terug komen om mee te verdedigen, al moet deze keer praktisch iedereen het afleggen van veel meters noodgedwongen uit zijn hoofd zetten.

Na een half uur beginnen delen van het lichaam op te spelen; iedereen maakt kennis met zijn persoonlijke pijntjes voor de komende tijd. Nu tonen zich de grote verschillen in technisch en tactisch vermogen binnen de selectie pas echt duidelijk en wordt de partijvorm een ongelijke strijd tussen het team met vier vaardigen en het team met twee.

Na een uur klinken de eerste zachte voorstellen tot ‘laatste goal’, die door een deel van de spelers hardhandig worden weggewuifd. ‘We zijn toch geen mietjes.’

Na anderhalf uur ligt de groep voor dood op het gras. Het meegebrachte water is al lang op, de kleedkamer dicht want het seizoen is nog niet begonnen en er moet ook nog naar huis gefietst worden. De helft kan niet meer lopen van de blaren en enkelen zijn bezorgd zichzelf nu al voor een paar weken geblesseerd te hebben.

De eerste training was geweldig. Het seizoen kan beginnen.

Park

Ik speelde iedere week in het park met Brazilianen, Japanners, Russen en Italianen. ‘Parkers Piece’, in de Engelse universiteitsstad Cambridge. Tussen de barretten, bibliotheken en boeken had je daar ook voetbal. “England till I die”, vloog het door de straten als het Engelse nationale team speelde. Pubs puilden uit. Na de wedstrijd stonk de stad naar bier en fast food. Winst of verlies.

Parkers Piece bestond uit een grote grasvlakte waar twee dunne stroken asfalt elkaar in het midden vonden. Door het kruis ontstond een vierdeling. Eén deel werd gebruikt voor cricket. De rest voor van alles en nog wat.

Veel voetbal.

In 1838 werd de koningin gekroond in Parkers Piece. Tien jaar later – terwijl vanuit Frankrijk een golf van revoluties over Europa heen trok - werd er voor het eerst met regels gespeeld die het moderne voetbal inluiden, zoals de doeltrap, de ingooi.

The Cambridge Rules.

Wanneer we een partijtje startten was niets nodig. De lijnen die 150 jaar geleden waren uitgezet, voelde iedereen feilloos aan. Van Braziliaan tot Japanner, van Rus tot Italiaan.

Welkom

Welkom bij Voetwerk, een weblog met verhalen over voetbal en alles wat zich daaromheen afspeelt. Om tweewekelijks een update te ontvangen over onze nieuwste stukjes stuur je een mail naar voetwerk@gmail.com. Ook suggesties, commentaar of eigen inzendingen kunnen naar dit adres.

Sjaak en Vincent